ECLI:NL:GHAMS:2016:3818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
23-001809-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en wijziging van schorsingsvoorwaarden afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, alsook tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden. De verdachte, geboren in 1991, had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd gekregen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw van de verdachte heeft op 23 augustus 2016 een verzoek ingediend, waarin primair om opheffing van de voorlopige hechtenis werd gevraagd en subsidiair om wijziging van de schorsingsvoorwaarden, specifiek het vervallen van de voorwaarde van elektronisch toezicht.

Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van beide verzoeken. Het hof heeft overwogen dat er geen aanleiding is om de voorlopige hechtenis op te heffen, gezien de gedragingen van de verdachte en de duur van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, waaronder het overtreden van een contactverbod. De raadsvrouw had aangevoerd dat de zaak van de verdachte op 6 december 2016 hoogstwaarschijnlijk niet inhoudelijk behandeld kan worden, maar het hof oordeelde dat dit geen reden was om de schorsingsvoorwaarden te wijzigen.

Uiteindelijk heeft het hof beide verzoeken afgewezen en de eerdere beschikkingen van 8 maart 2016 en 11 mei 2016 gehandhaafd. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren, en is op dezelfde dag aan de advocaat-generaal ter kennis gebracht.

Uitspraak

23/001809-15
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
Beschikking op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, dan wel tot wijziging van de schorsingvoorwaarden,zoals gegeven bij de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 8 maart 2016 en gewijzigd bij de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 11 mei 216, in de zaak van de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft gezien het verzoekschrift strekkende tot, primair, opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte en, subsidiair tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis, namens de verdachte door diens raadsvrouw ingediend, dat op 23 augustus 2016 door het hof is ontvangen.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 april 2015. De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij dat vonnis ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van diefstallen en een poging daartoe veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden opgelegd. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis van dit hof van 8 maart 2016, alsook op de beschikking tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden van 11 mei 2016, bij welke beschikking – kort gezegd – een bijzondere voorwaarde is toegevoegd.
Het hof heeft bij behandeling in raadkamer op 21 september 2016 gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en de raadsvrouw van de verdachte mr. [naam 2] .

De beoordeling

De raadsvrouw en de verdachte hebben het verzoek bij de behandeling in raadkamer toegelicht. De raadsvrouw heeft, primair, opheffing verzocht van de voorlopige hechtenis. Daartoe heeft zij aangevoerd dat, zeker nu op 6 december 2016 de zaak van verdachte hoogstwaarschijnlijk niet inhoudelijk kan worden behandeld, artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beeld komt. Subsidiair heeft de raadsvrouw wijziging verzocht van de schorsingsvoorwaarden, in die zin dat de bijzondere voorwaarde waarbij elektronisch toezicht is bevolen komt te vervallen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van zowel het primaire als subsidiaire verzoek.
23/001809-15
Het hof oordeelt als volgt.
In de periode waarin elektronisch toezicht is opgelegd is geen sprake van voorlopige hechtenis van de verdachte. Reeds om die reden is artikel 67a, derde lid, Sv niet aan de orde. Het dragen van een enkelband is weliswaar belastend voor de verdachte, maar het is aan de zittingsrechter om daar al dan niet – bij een eventuele veroordeling – in de strafmaat rekening mee te houden. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen, gezien de duur van de voorlopige hechtenis tot op heden.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken van de reclassering blijkt dat de verdachte steeds de grenzen van de thans geldende schorsingsvoorwaarden opzoekt. De reclassering is daar vooralsnog soepel mee omgegaan. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat er op dit moment geen redenen zijn om de schorsingsvoorwaarde van het elektronisch toezicht te laten vervallen. Gelet op de gedragingen van de verdachte die uit de berichten van de reclassering naar voren komen is daar thans beslist geen ruimte voor. De verdachte heeft immers het contactverbod overtreden en houdt zich bij herhaling niet aan de schorsingsvoorwaarden. Het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden wordt daarom afgewezen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AFhet verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
WIJST AFde verzochte wijziging van de schorsingsvoorwaarden en
HANDHAAFTde beschikking van dit hof van 8 maart 2016, zoals gewijzigd bij beschikking van dit hof van 11 mei 2016.
Deze beschikking is gegeven op 21 september 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. J.L. Bruinsma en J.H. Wesselink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Amsterdam, 21 september 2016,
de advocaat-generaal