In deze zaak gaat het om een verzoekschrift van de appellant, die schadevergoeding van de Staat vordert ter hoogte van € 105,00, als gevolg van een sepotbeslissing in een strafzaak. De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschrift wegens overschrijding van de termijn van drie maanden, zoals bedoeld in artikel 89, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift. De advocaat van de appellant heeft aangevoerd dat hij pas op 11 mei 2015 op de hoogte is geraakt van de sepotbeslissing, en dat deze niet op de juiste wijze aan de appellant is betekend.
Het hof oordeelt dat een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv binnen drie maanden na beëindiging van de zaak moet worden ingediend. De sepotbeslissing wordt beschouwd als beëindiging van de zaak. Het hof stelt vast dat de sepotbrief op 23 november 2014 is verzonden naar het juiste adres van de appellant. De appellant heeft niet aangetoond dat hij de sepotbrief niet heeft ontvangen. Het hof concludeert dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat het verzoekschrift pas op 16 juni 2015 is ingediend, wat leidt tot een termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de appellant op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard, en het hof bevestigt deze beslissing.