ECLI:NL:GHAMS:2016:3677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
23-003715-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren medewerking aan een ademanalyse in het verkeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1956, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek op 23 juni 2015 te Amsterdam, wat in strijd is met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk schuldig is aan de tenlastelegging. De verdachte had geweigerd om op adequate wijze mee te werken aan het ademonderzoek, wat de mogelijkheid om zijn alcoholgebruik in het verkeer vast te stellen, heeft belemmerd. De advocaat-generaal had een geldboete van €100,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden geëist, maar het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €750,00, vijftien dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor negen maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

parketnummer: 23-003715-15
datum uitspraak: 8 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-123612-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Goudkust) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juni 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juni 2015 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte wel degelijk zijn medewerking heeft verleend aan het ademonderzoek en dat hij niet de opzet heeft gehad om de blaastest niet behoorlijk te voltooien. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij die avond niet gedronken had.
Deze stelling wordt naar het oordeel van het hof weersproken door de bewijsmiddelen, nu uit het proces verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2015 van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (PL 1300-2015142968-3) met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geweigerd zijn medewerking aan bedoeld onderzoek te verlenen. De verdachte heeft immers, nadat hem meermalen de procedure was uitgelegd, enkele malen -zonder een aannemelijke redengevende verklaring- deze testen onvolledig uitgevoerd. Daarenboven heeft hij medegedeeld: “Ik ga die blaastest niet meer doen”.
Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair vijftien dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van €100,00, subsidiair twee dagen hechtenis, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden en een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft geweigerd op voldoende wijze mee te werken aan een ademonderzoek en zo verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, hij de veiligheid in het verkeer door zijn alcoholgebruik in gevaar heeft gebracht.
Het hof heeft in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de minder gunstige persoonlijke omstandigheden alsmede zijn zorgelijke financiële situatie als ter terechtzitting naar voren gebracht.
Gelet op de ernst van het feit kan echter niet worden volstaan met het opleggen van lagere dan de hieronder bedoelde straffen. In het bijzonder kan, gelet op de ernst van het feit niet worden volstaan met als bepleit door de raadsman, een (deels) voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2016.
Mr. A.D.R.M. Boumans en mr. M.M.H.P. Houben zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.