ECLI:NL:GHAMS:2016:3675

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
23-003440-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zakkenrollerij door twee of meer verenigde personen

Dit arrest betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de verdachte werd veroordeeld voor poging tot zakkenrollerij. De zaak is onderzocht op de zitting van 25 augustus 2016. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1982 en woonachtig in Duitsland, werd beschuldigd van het samen met anderen plegen van een misdrijf met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte zou hebben verricht om goederen van een onbekend gebleven persoon te stelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 juni 2015 in Amsterdam, samen met een mededader, een onbekend gebleven vrouw heeft gevolgd en geprobeerd haar rugzak te openen. De verdachte heeft daarbij de handelingen van haar mededader afgeschermd. Het hof oordeelt dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met haar mededader heeft gehandeld en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, maar het hof heeft in hoger beroep de straf verhoogd naar zes weken, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

parketnummer: 23-003440-15
datum uitspraak: 8 september 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-114807-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] (Bondsrepubliek Duitsland).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goed(eren) van haar/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, met een of meer van haar mededader(s), althans alleen,eenmaal of meermalen achter voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) is/ zijn gaan staan en/of een sjaal om haar schouders en/of nek heeft/hebben gedaan en/of voornoemde sjaal om haar hand(en) en/of arm(en) heeft/hebben gewikkeld en/of haar hand naar de tas en/of de rugzak van voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben bewogen en/of de rits van de tas en/of de rugzak van voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben geopend en/of een hand in de tas en/of de rugzak van voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben gebracht;
subsidiair:
zij op of omstreeks 11 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goed(eren) van haar/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, eenmaal of meermalen achter voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) is/zijn gaan staan en/of voornoemde sjaal om haar hand(en) en/of arm(en) heeft/hebben gewikkeld en/of de rist van de tas en/of de rugzak van voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben geopend en/of een hand in de tas en/of de rugzak van voornoemde een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft/hebben gebracht, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door eenmaal of meermalen (heel) dicht achter haar mededader(s) te staan en/of zich breed te maken en/of (handelingen van) haar mededader(s) af te schermen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
zij op 11 juni 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen van hun gading, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, met haar mededader achter voornoemde onbekend gebleven persoon is gaan staan en een sjaal om haar schouders en nek heeft gedaan en voornoemde sjaal om haar handen en armen heeft gewikkeld en haar hand naar de rugzak van voornoemde onbekend gebleven persoon heeft bewogen en de rits van de rugzak van voornoemde onbekend gebleven persoon heeft geopend en een hand in de rugzak van voornoemde onbekend gebleven persoon heeft gebracht.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de bevindingen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 11 juni 2015 (Pag. 1-3) voldoende redengevend zijn voor de conclusie dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] heeft geprobeerd goederen te stelen van een onbekend gebleven vrouw. Het hof leidt dit in het bijzonder af uit de wijze waarop de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zich steeds in elkaars gezelschap bevonden, hun gedrag bij een tramhalte, het volgen door de verdachte en [medeverdachte] van een onbekend gebleven vrouw, ook toen deze zich in een tram begaf, alsmede de omstandigheid dat de verdachte de handelingen van [medeverdachte] afschermde op het moment dat deze de rits van een rugzak van voornoemde vrouw probeerde te openen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan een poging tot zakkenrollerij.
Zij heeft in nauwe samenwerking met de mededader een onbekend gebleven vrouw heimelijk op straat en in de tram gevolgd en geprobeerd goederen van haar te stelen. Door zo te handelen heeft zij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen en het recht op privacy van een ander.
Door feiten als de onderhavige worden in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 augustus 2016 is de verdachte voor het plegen van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld hetgeen in haar nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Hierin ligt besloten dat gelet op de ernst van het feit in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen grond kan worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf dan de hieronder bedoelde.
Het hof merkt hierbij nog op dat in de omstandigheid dat aan de medeverdachte [medeverdachte] door de rechtbank een lagere straf is opgelegd hiervoor geen grond kan worden gevonden, reeds omdat de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte] niet inhoudelijk door het hof is behandeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M.M.H.P. Houben en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van G.J. van Klompenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 september 2016.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.