ECLI:NL:GHAMS:2016:3650

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
200.168.675/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging leaseovereenkomst door echtgenote op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een leaseovereenkomst door de echtgenote van de appellant, op basis van de artikelen 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek. De appellant had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van 29 januari 2015, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de echtgenote van de appellant, [X], niet tijdig op de hoogte was van de leaseovereenkomst en dat haar vordering tot vernietiging was verjaard. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant erin is geslaagd het bewijsvermoeden te weerleggen dat [X] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat [X] tot eind 2006 nooit naar de bankafschriften keek en dat de appellant alle financiële zaken alleen afhandelde. Het hof heeft geconcludeerd dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en dat Dexia aan de appellant moet betalen al hetgeen door hem aan Dexia is voldaan, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.168.675/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 3204089 DX EXPL 14-286
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 september 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 april 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 29 januari 2015, in de procedure krachtens artikel 96 Rv onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] en Dexia. Partijen hebben zich het recht om in hoger beroep te komen expliciet voorbehouden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte van Dexia.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de leaseovereenkomst rechtsgeldig is vernietigd en dat Dexia aan [appellant] zal betalen al hetgeen onder deze leaseovereenkomst door [appellant] aan Dexia is betaald, met rente, met beslissing over de proceskosten en nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten en nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.2. tot en met 1.6. feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, lid 1 BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [appellant] heeft tijdig een opt-out verklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2.
Deze procedure ziet op de op 2 april 2001 door [appellant] met Dexia gesloten leaseovereenkomst.
Ten aanzien van deze leaseovereenkomst heeft de echtgenote van [appellant] , [X] (hierna: [X] ), de nietigheid ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging daarvan.
3.3.
De leaseovereenkomst moet worden aangemerkt als overeenkomst van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89, lid 1 BW het recht de leaseovereenkomst te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door [appellant] geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4.
Naar vaste jurisprudentie geldt het volgende. Uit artikel 3:52, lid 1 aanhef en onder d BW in samenhang met artikel 1:89, lid 1 BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, lid 2 BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Voor zover [appellant] in zijn grief 1 omtrent het voorgaande een ander standpunt heeft verdedigd gaat dat betoog niet op. Het hof verwijst in dat verband op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1866).
Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid. Aan de door Dexia genoemde feiten en omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de betalingen aan Dexia zijn gedaan vanaf een en/of-rekening die op beider naam stond, heeft de kantonrechter het bewijsvermoeden ontleend dat [X] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief bekend was met de leaseovereenkomst.
3.5.
In het kader van het gezamenlijke verzoek van partijen ex artikel 96 Rv heeft de kantonrechter [appellant] en [X] als getuigen gehoord. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] er niet in is geslaagd het bewijsvermoeden te weerleggen en Dexia geslaagd geacht in haar bewijs. Tot dit oordeel kwam de kantonrechter omdat [appellant] en [X] niet eenduidig hebben verklaard over het moment waarop [appellant] zijn echtgenote op de hoogte heeft gesteld van de leaseovereenkomst en over de taakverdeling tussen de echtelieden wat betreft financiële en administratieve zaken. Ook bevreemdde het de kantonrechter dat de echtelieden tegenstrijdig verklaren over het al dan niet verzenden van adreswijzigingen in 2003 en over de aanwezigheid van een (origineel) exemplaar van de overeenkomst en dat er tweemaal telefonisch contact is geweest met Dexia, eenmaal door [appellant] en eenmaal door [X] , waarin beiden in de “wij” vorm spraken.
3.6.
Tegen de genoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met de grieven 2 tot en met 4. Hij voert aan dat Dexia in het haar opgedragen bewijs niet is geslaagd.
3.7
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat [appellant] er wel in is geslaagd het bewijsvermoeden dat [X] bekend was met de leaseovereenkomst op een moment gelegen meer dan drie jaar voor de datum van de vernietigingsbrief te weerleggen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8
De beide echtelieden hebben ten overstaan van de kantonrechter verklaard dat [X] tot eind 2006 nooit naar de bankafschriften van de en/of-rekeningen keek en dat [appellant] alle financiële zaken alleen afhandelde. [X] beschikte wel over passen waarmee zij geld van de rekeningen opnam en bij de geldautomaat keek zij wel eens naar het saldo. Haar verklaring dat haar niets is opgevallen aan het saldo van de beide rekeningen acht het hof aannemelijk nu [appellant] heeft verklaard dat het saldo altijd toereikend was. In dat verband acht het hof van belang dat het ging om een, relatief geringe, afschrijving van € 114,19 per maand.
Ook hebben beiden gelijkluidend verklaard dat [X] eind 2006 de gezinsadministratie overnam van [appellant] omdat hij het zelf druk had met zijn (nieuwe) bedrijf. Ter gelegenheid hiervan heeft [appellant] zijn echtgenote over de leaseovereenkomst geïnformeerd. Het hof is van oordeel dat hieraan, zoals de kantonrechter overwoog, niet kan afdoen dat [X] ook heeft verklaard dat de echtelieden voorafgaand aan het getuigenverhoor met elkaar hebben gesproken over het moment van wetenschap in oktober 2006.
Dexia heeft zich erop beroepen dat de echtelieden enkele jaren voor de onderhavige leaseovereenkomst een “Triple Effect” leaseovereenkomst zijn aangegaan en dat [X] heeft verklaard dat zij haar echtgenoot had aangegeven dat zij niet meer wilde dat er dergelijke overeenkomsten werden aangegaan. [appellant] bevestigt dat. De verklaringen lopen alleen uiteen over het moment waarop [X] dit heeft gezegd, een en ander in verband met het feit dat de “Triple Effect” leaseovereenkomst in april 2001 afliep, met een negatief resultaat. Uit deze - beperkte - discrepantie, die de algehele geloofwaardigheid niet aantast, volgt, naar het oordeel van het hof in elk geval niet dat [appellant] met medeweten van [X] de onderhavige leaseovereenkomst is aangegaan dan wel dat zij anderszins door hem hierbij is betrokken. [appellant] heeft hierover verklaard dat hij deze leaseovereenkomst achter haar rug om heeft gesloten omdat het anders niet zou zijn gelukt.
Het hof kent minder dan de kantonrechter betekenis toe aan het gegeven dat partijen niet geheel gelijkluidend verklaren omtrent het versturen van adreswijzigingen nadat de hypotheek was aangepast in 2003 en over de aanwezigheid van een (origineel) exemplaar van de leaseovereenkomst in 2007. Naast het feit dat de verklaringen zijn afgelegd op 18 november 2014, derhalve elf respectievelijk zeven jaar na dato, werpen deze geen ander licht op de vraag in hoeverre en met name wanneer [X] op de hoogte was van de door haar echtgenoot afgesloten leaseovereenkomst. Dat, ten slotte, in met Dexia gevoerde telefoongesprekken in 2007 door beide echtelieden in de “wij” vorm is gesproken maakt dit alles niet anders, nu vast staat dat op dat moment [X] was geïnformeerd door [appellant] en zij de leaseovereenkomst, zoals zij hebben gesteld, als “iets gezamenlijks” zijn gaan beschouwen.
3.9
Door Dexia is in hoger beroep geen bewijs aangeboden.
3.1
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2 en 3 slagen en dat daarmee het hoger beroep slaagt. Grief 4 kan, gezien het voorgaande, buiten bespreking blijven. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal alsnog worden toegewezen. [appellant] heeft de wettelijke rente gevorderd telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia. Het hof zal die vordering, die Dexia niet heeft betwist, toewijzen. Ten slotte zal Dexia als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de door partijen gesloten leaseovereenkomst “Capital Effect” rechtsgeldig op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW is vernietigd en veroordeelt Dexia aan [appellant] te voldoen al hetgeen door [appellant] aan Dexia op grond van deze leaseovereenkomst is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossing is voldaan tot de dag van algehele betaling door Dexia;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 77,00 aan verschotten en € 300,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 405,19 aan verschotten en € 894,00 aan salaris en op € 131,00 voor nasalaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P van Achterberg, J.W.M. Tromp en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 september 2016.