ECLI:NL:GHAMS:2016:3597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
5 september 2016
Zaaknummer
23-004692-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van een stichting met voorwaardelijke gevangenisstraf en terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1959, was penningmeester van een stichting en werd beschuldigd van verduistering van in totaal € 182.500. De verduistering vond plaats in de periode van 28 december 2012 tot en met 30 juli 2013, waarbij de verdachte geldbedragen die toebehoorden aan de stichting op zijn eigen rekening overboekte om zijn eigen bedrijf te financieren, dat in financiële problemen verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de geldbedragen heeft toegeëigend, ondanks dat hij geen toestemming had van het bestuur van de stichting.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan een groot deel voorwaardelijk. De bijzondere voorwaarde is dat de verdachte het verduisterde bedrag van € 182.500 binnen de proeftijd van drie jaar aan de stichting moet terugbetalen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft spijt betuigd en aangegeven dat hij zijn schuld aan de stichting wil terugbetalen. Het hof heeft besloten om de verdachte de kans te geven zijn onderneming voort te zetten, zodat hij in staat is om de terugbetaling te realiseren. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de overtuiging hebben dat de verdachte strafbaar is voor de verduistering.

Uitspraak

parketnummer: 23-004692-15
datum uitspraak: 6 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-746297-13 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2012 tot en met 30 juli 2013 in de gemeente Purmerend en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 182.000 euro), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan " [stichting] ", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester -belast met het beheer van de financiën - van deze Stichting, (telkens) onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 december 2012 tot en met 30 juli 2013 in de gemeente Purmerend telkens opzettelijk geldbedragen, toebehorende aan " [stichting] ", welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester - belast met het beheer van de financiën - van deze Stichting onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Verwerping van een gevoerd verweer

De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken omdat bij hem geen sprake was van opzettelijke wederrechtelijke toe-eigening zodat geen verduistering van de geldbedragen kan worden aangenomen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat moet worden geconcludeerd dat de door de verdachte naar zijn ‘eigen’ bankrekening overgemaakte geldbedragen weliswaar ‘niet op juiste wijze zijn bestemd’, maar dat dit het gevolg is geweest van domheid en naïviteit van de verdachte, en niet van verkwisting.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat opzet op de wederrechtelijke toe-eigening bij de verdachte heeft ontbroken. De bedragen die de verdachte naar de op zijn naam staande bankrekening heeft overgeboekt bevonden zich op de bankrekening van hun bestemming, te weten van de [stichting] . Van een onmogelijkheid om de toevertrouwde gelden tot hun bestemming te doen komen is daarom geen sprake. De verdachte heeft, zonder toestemming van het bestuur, grote geldbedragen overgemaakt naar zijn rekening om deze geldbedragen doelbewust aan te wenden voor betalingen ten behoeve van zijn bedrijf dat kampte met liquiditeitsproblemen. Het hof verwerpt daarom dit verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- verduistering, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft over een periode van ruim een half jaar in totaal € 182.500 verduisterd door bedragen van een stichting via zijn eigen rekening te gebruiken voor betalingen van zijn eigen bedrijf. Zijn bedrijf verkeerde in financiële moeilijkheden en hoewel hij geen toestemming had - en wist dat hij die toestemming ook niet zou krijgen - om deze bedragen naar zijn bankrekening over te boeken, heeft hij desondanks grote sommen geld van de stichting gebruikt in een poging zijn zakelijke problemen op te lossen. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen dat in hem, als penningmeester van de [stichting] (de Stichting), werd gesteld ernstig geschonden en misbruikt. De verdachte heeft tevens de samenleving benadeeld door geld dat was bestemd voor tentoonstellingen of behoud van cultureel erfgoed voor eigen doelen aan te wenden.
Gelet op de ernst van het feit, is naar het oordeel van het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook in beginsel passend.
Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn spijt betuigd over het benadelen van de Stichting en heeft hij verklaard dat het van meet af aan zijn bedoeling is geweest om het toe-geëigende geld terug te betalen aan de Stichting, maar dat hij is overvallen door het faillissement van zijn onderneming en dat hij als gevolg daarvan niet meer in staat was zijn schuld in te lossen. Voorts heeft hij gesteld dat hij er alles aan zal doen om zijn schuld aan de Stichting zo snel mogelijk in te lossen. Inmiddels heeft de verdachte zijn onderneming weer opgestart, zou de toekomstverwachting daarvan gunstig zijn en zou deze onderneming in staat zijn in toenemende mate gelden aan de verdachte uit te betalen, waarmee de verdachte vervolgens zijn schuld aan de Stichting kan aflossen. Inmiddels is de verdachte reeds voorzichtig gestart met terugbetaling aan de Stichting.
Het hof acht het van belang dat de verdachte zijn werkzaamheden in de onderneming zoveel mogelijk kan voortzetten zodat de onderneming onder leiding van de verdachte verder kan groeien en de verdachte de door hem verduisterde gelden ook daadwerkelijk zal kunnen terugbetalen aan de Stichting. Het hof zal daarom een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte voor het einde van de proeftijd van drie jaren een geldbedrag van in totaal € 182.500 aan de [stichting] vergoedt en onder oplegging van een meldplicht bij Reclassering Nederland, teneinde deze terugbetalingsregeling te monitoren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf,
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- vergoedingvan een bedrag van in totaal € 182.500 aan de [stichting] vóór het einde van de proeftijd;
- een
meldplicht bij Reclassering Nederland. Betrokkene moet zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van het arrest melden bij Reclassering Nederland op het adres:
[adres 2] .
Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 september 2016.
Mr. Tubbing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.