Op 5 september 2016 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K16/0118. Het beklag was ingediend door een klager die zich benadeeld voelde door de beslissing van de officier van justitie in Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde, die betrokken was bij een incident van openlijke geweldpleging. Klager had op 27 maart 2015 aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij meer dan gering letsel had opgelopen, waaronder een hersenschudding en een afgebroken voortand. De advocaat-generaal had in een verslag van 19 april 2016 geadviseerd het beklag toe te wijzen, maar de officier van justitie had de zaak zonder motivering afgedaan met een schadevergoeding van € 100,-. Tijdens de behandeling in raadkamer op 28 juli 2016 heeft klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Klager en zijn gemachtigde waren van mening dat de afdoening door de officier van justitie niet recht deed aan de feiten en de geleden schade. Beklaagde heeft verklaard dat hij zijn aandeel in de mishandeling heeft erkend door de schadevergoeding te betalen, maar heeft de ernst van de beschuldigingen ontkend. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor vervolging en dat er maatschappelijk belang is om de zaak voor de strafrechter te brengen. Het hof heeft de klacht van klager toegewezen en de officier van justitie opgedragen om vervolging in te stellen tegen de beklaagde. Deze beschikking is definitief en er staat geen gewoon rechtsmiddel open.