ECLI:NL:GHAMS:2016:3373

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
19 augustus 2016
Zaaknummer
15/00821
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek specifieke zorgkosten bij alopecia androgenetica

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten door belanghebbende, die lijdt aan alopecia androgenetica. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende geen recht had op aftrek van deze kosten, omdat niet was aangetoond dat de gemaakte kosten op voorschrift of onder begeleiding van een arts waren gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd voor het jaar 2011, waarbij het belastbaar inkomen op nihil was vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en stelde dat zij recht had op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur had de beschikking vastgesteld op nihil. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarbij het belanghebbende niet was gelukt om aan te tonen dat de kosten voor behandelingen bij de kapper en andere uitgaven voor zorg daadwerkelijk aftrekbaar waren. Het Hof oordeelde dat de kosten niet waren gemaakt op voorschrift van een arts, wat essentieel is voor de aftrekbaarheid van zorgkosten. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 15/00821
16 augustus 2016
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. C.J. Berendse (fiscaal en juridisch adviseur) te Amsterdam
tegen de uitspraak van 8 oktober 2015 in de zaak met kenmerk AWB 15/1059 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 november 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € nihil (hierna: de aanslag).
In hetzelfde geschrift vervat heeft de inspecteur het bedrag aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bij beschikking ex artikel 6.2a, eerste lid, Wet IB 2001, vastgesteld op € 9.545 (hierna: de beschikking).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd en de beschikking vastgesteld op nihil.
1.3.
Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag gehandhaafd, de beschikking vastgesteld op € 10.624, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten ad € 490 en gelast dat de inspecteur het griffierecht ad € 45 vergoedt.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 november 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
1.6.
Belanghebbende heeft 21 juni 2016 telefonisch en per e-mailbericht verzocht om uitstel van de zitting. De reden voor het verzoek was dat belanghebbende pas op 20 juni 2016 door haar gemachtigde is ingelicht over datum en tijdstip van de zitting, waardoor zij geen tijd heeft gehad om een nieuwe gemachtigde te vinden. Dit verzoek is door het Hof afgewezen. De uitnodiging is tijdig en naar het juiste adres (van de gemachtigde) verstuurd. Bij afweging van het belang van belanghebbende bij verdaging tegen het belang van de wederpartij en het Hof bij een voortvarende en doelmatige behandeling van de zaak, ziet het Hof onvoldoende reden om de mondelinge behandeling van de zaak te verdagen. Bij de afwijzing van het verzoek heeft het Hof belanghebbende medegedeeld dat zij ter zitting haar uitstelverzoek kan herhalen en toelichten om zo tot een heroverweging van de beslissing op het uitstelverzoek te komen. Nu voorts gemachtigde van belanghebbende ter zitting is verschenen en ter zitting heeft verklaard dat hij nog steeds de gemachtigde is, ziet het Hof temeer geen reden om het verzoek om uitstel toe te wijzen.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 1 tot en met 3 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in de later in deze uitspraak geciteerde overwegingen van de rechtbank) aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres heeft op 31 maart 2012 de aangifte ib/pvv voor het jaar 2011 ingediend. Daarin heeft zij de navolgende uitgaven specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven aangegeven.
Specifieke zorgkosten
medicijnen
500
genees- en heelkundige hulp
3
reiskosten ziekenbezoek
200
verhoging specifieke zorgkosten
200
totaal specifieke zorgkosten
3.9
af: drempel specifieke zorgkosten
122
aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
3.778
Scholingsuitgaven
schoolgeld
1.8
boeken
500
extra begeleiding particulier
3
onkosten (dossiers, copys, projectkosten)
500
reiskosten
200
totaal scholingsuitgaven
6
af: drempel scholingsuitgaven
500
aftrekbaar bedrag scholingsuitgaven
5.5
2. In de brief van de huisarts, gedagtekend 3 februari 2014, staat, voor zover hier van belang, het navolgende:
“Geachte collega,
Hierbij verwijs ik bovengenoemde patiënt.
Op verzoek uw behandeling van de huis van mevr. Zij heeft last van acne op gelaat.”
Op de brief staat handgeschreven: “aan huidtherapeut”.
3. De brief van dermatoloog mw. dr. [A] aan de huisarts, gedagtekend 6 januari (jaar onbekend), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Geachte collega,
Onlangs zag ik mevrouw [X] , geboren [in] 1979, wegens langzaam progressieve haaruitval, waarbij met name bovenop het haar inderdaad dun is geworden. De familie-anamnese vermeldt dat zowel haar broer als zussen ook dun haar hebben.
Diagnose: alopecia androgenetica.
Ter uitsluiting van een (bijkomend) telogeen effluvium werd nog bloedonderzoek verricht. Dit was normaal.
Advies: minoxidil lotion lokaal. Ook kan de Diane pil overwogen worden.””
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of en zo ja, voor welk bedrag, belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft onder meer beslist dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek voor de kosten van medicijnen en scholingsuitgaven; ter zitting van het Hof heeft gemachtigde zijn bezwaren daartegen laten vallen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“7. Gelet op de door eiseres aangevoerde gronden is ook het bedrag van de beschikking restant pga in geschil. In de aanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning door verweerder vastgesteld op nihil. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij recht heeft op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek. Daarin ligt besloten dat zij, nu een gegrondverklaring van het bezwaar in casu niet kan leiden tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning doch enkel een verhoging van het restant pga tot gevolg kan hebben, het niet eens was met de vastgestelde hoogte van het restant pga.
8. In artikel 6.16 juncto artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is bepaald dat als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit worden aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees- of heelkundige hulp.
9. De bewijslast inzake de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiseres. Daarnaast dient eiseres aannemelijk te maken dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen en aldus op haar hebben gedrukt conform het bepaalde in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
10. Eiseres heeft gesteld dat de haaruitval (alopecia androgenetica) een chronische aandoening is. Door deze aandoening heeft zij geestelijke en lichamelijke klachten. Eiseres heeft in 2011 meerdere behandelingen ondergaan bij een kapper. Bij de behandelingen werden haarstukken bevestigd. Naast de behandelingen moest zij producten kopen voor de haarstukken en heeft zij kosten moeten maken voor openbaar vervoer, aldus eiseres. Verweerder heeft aangevoerd dat alopecia androgenetica geen ziekte is en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de klachten die zij ten gevolge van haaruitval heeft ervaren zodanig ernstig waren dan wel zijn dat deze kunnen worden aangemerkt als psychisch lijden.
11. De rechtbank komt op grond van voormelde en op grond van de gedingstukken tot het oordeel dat sprake is van een ziekte. Het door verweerder gestelde, dat op de website van de Alopecia vereniging staat dat alopecia androgenetica strikt genomen geen ziekte of aandoening is, doet daar niet aan af. De dermatoloog en de huisarts hebben immers de diagnose alopecia androgenetica vastgesteld. Tevens heeft de dermatoloog advies gegeven over een mogelijke behandelwijze.
12. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de behandelingen bij de kapper zijn voorgeschreven door een arts dan wel onder begeleiding van een arts hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt op grond daarvan tot het oordeel dat de kosten van de behandelingen bij de kapper, alsmede het vervoer naar de kapper, niet voor aftrek in aanmerking komen. Voorts hecht de rechtbank belang aan de omstandigheid dat de dermatoloog het advies heeft gegeven om lokaal het middel minoxidil lotion te gebruiken en het gebruik van de Diane pil te overwegen, en dat eiseres er kennelijk voor heeft gekozen het advies niet op te volgen en de hiervoor genoemde behandelingen te ondergaan.
13. In 2011 heeft eiseres een aantal acné-behandelingen ondergaan, uitgevoerd door schoonheidsspecialisten. De rechtbank is van oordeel dat de uitgaven van de acné-behandelingen niet voor aftrek in aanmerking komen. De huisarts heeft weliswaar een behandeling van acné voorgeschreven, echter de behandeling is niet, zoals de huisarts voorschreef, door een huidtherapeut verricht maar door een schoonheidsspecialist. De behandelingen zijn aldus niet door of onder begeleiding van een arts verricht.
14. Tevens heeft eiseres gesteld dat zij uitgaven heeft gedaan voor medicijnen en handverkoop. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medicijnen zijn voorgeschreven door een arts. De uitgaven betreffende handverkoop zijn per definitie niet aftrekbaar, omdat deze niet zijn voorgeschreven, aldus verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medicijnen en de handverkoop zijn voorgeschreven door een arts, hetgeen ertoe leidt dat de kosten niet voor aftrek in aanmerking komen.
15. Het voorgaande betekent dat eiseres in het onderhavige jaar geen kosten in verband met genees- en heelkundige hulp heeft gemaakt die in aanmerking komen voor aftrek.
(…)
26. Eiseres heeft ter zitting een bewijsaanbod gedaan, inhoudende dat zij stukken kan verstrekken waaruit blijkt dat de behandelingen door de kapper onder begeleiding van een arts zijn uitgevoerd en dat de daadwerkelijke scholingsuitgaven meer bedragen dan het tweevoud van het normbedrag. Voorts heeft eiseres voorafgaand aan de zitting en ter zitting verzocht om de zitting aan te houden dan wel te schorsen, omdat zij zich, in verband met psychische klachten, pas kort voor de zitting van bijstand heeft voorzien en de gemachtigde zich onvoldoende kon voorbereiden.
De rechtbank wijst het bewijsaanbod af, omdat onvoldoende concreet is geworden dat er meer stukken zijn en de rechtbank ook onvoldoende overtuigd is van de verklaring van eiseres op dit punt. Voorts heeft eiseres meer dan voldoende mogelijkheden gehad om de desbetreffende stukken bij eerdere gelegenheden te verstrekken.
De stelling van eiseres dat zij door haar psychische klachten niet eerder in staat was om zich van bijstand te voorzien treft geen doel, nu eiseres – gelet op het tijdstip van de uitnodiging voor de zitting – voldoende tijd heeft gehad om zich voorafgaande aan de zitting van bijstand te voorzien.
De rechtbank zal het bewijsaanbod en het verzoek om aanhouding van de zaak passeren, nu dit, gelet op het belang van de goede procesorde, een ontoelaatbare vertraging zou meebrengen. Het niet verder vertragen van de procedure prevaleert in deze boven het belang van eiseres.
27. Gelet op het voorgaande dient het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vanaf het jaar 2011 te worden vastgesteld op € 10.624. Het beroep dient gegrond te worden verklaard, nu verweerder bij uitspraak op bezwaar het bedrag op nihil had gesteld.”
4.2.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank, de gronden waarop deze beslissing berust en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd maakt het oordeel niet anders. Ofschoon de inspecteur heeft erkend dat met betrekking tot de kaalheid bij belanghebbende sprake is van een ziekte, leiden de door belanghebbende in verband hiermee gemaakte kosten niet tot aftrek, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt op voorschrift of onder begeleiding van een arts.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.F.M.Q. Beukers-Van Dooren, voorzitter van de belastingkamer, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 16 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bij verhindering van de voorzitter ondertekend door mr. H.E. Kostense.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.