ECLI:NL:GHAMS:2016:3313

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
23-002716-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met een glazen voorwerp

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992 in België, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer op 1 mei 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van opzettelijke mishandeling, waarbij de verdachte zou hebben geslagen met een glazen vaas of kelk. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 juli 2016 heeft de verdachte bekend dat zij in een hectische situatie de aangever heeft geslagen, maar de verdediging stelde dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde en sprak de verdachte daarvan vrij. Het subsidiair ten laste gelegde werd echter wel bewezen verklaard, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aangever had mishandeld. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. Het hof weegt hierbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals het eerdere strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een strafbaar feit. Het hof concludeert dat een taakstraf niet passend is, gezien de verblijfplaats van de verdachte in België, en dat een gevangenisstraf van beperkte duur meer op zijn plaats is.

Uitspraak

parketnummer: 23-002716-15
datum uitspraak: 4 augustus 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-084995-15 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres] (België).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 1 mei 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk (met kracht) met een (glazen) vaas of kelk, in ieder geval met een hard voorwerp, tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen;
subsidiair:
zij op of omstreeks 1 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend (met kracht) met een (glazen) vaas of kelk, in ieder geval met een hard voorwerp, tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] te slaan, waardoor die [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en straf komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

De verdachte heeft bekend dat zij in een zeer hectische situatie de aangever heeft geslagen met een glazen voorwerp, dat door de verscheidene betrokkenen telkens anders is aangeduid.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever en zij stelt dat zij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof biedt het dossier onvoldoende duidelijkheid over de wijze waarop de verdachte de aangever heeft geslagen, de precieze aard van het daarbij door haar gebruikte voorwerp en de exacte plek op het hoofd van de aangever waar de klap terecht is gekomen. Gelet op al deze onduidelijkheden kan niet worden vastgesteld dat de verdachte heeft gepoogd de aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zij moet dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen subsidiair tenlastegelegde

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, omdat zij haar zusje en kleine nichtje moest beschermen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. De verdachte moet gelet hierop worden ontslagen van alle rechtsvervolging (het hof begrijpt: vrijgesproken).
Het hof is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Uit de verklaring van de verdachte bij de rechtbank volgt niet dat zij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de aangever. Volgens haar verklaring op die zitting was sprake van een worsteling. Zij probeerde de aangever weg te duwen, terwijl haar zusje, aldus verdachte, tussen hen in stond. Uit de inhoud van het dossier blijkt evenmin dat sprake was van een noodweersituatie.
Het verweer wordt verworpen.
Nu van een noodsituatie geen sprake is geweest behoeft het beroep van de raadsvrouw op noodweerexces geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 mei 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend met een glazen vaas of kelk tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan, waardoor die [slachtoffer] pijn en letsel heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot 140 uur taakstraf waarvan 70 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een ruzie met de aangever om een telefoon een glazen vaas/kelk op zijn hoofd kapotgeslagen. Zij heeft hiermee pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt.
Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2016 is zij eerder maar niet recentelijk voor een strafbaar feit onherroepelijk veroordeeld.
Nu de verdachte in België verblijft acht het hof het niet raadzaam aan haar een taakstraf op te leggen. Het hof vindt een geldboete geen passende strafmodaliteit voor een mishandeling met een glazen voorwerp.
Als uitgangspunt komt een gevangenisstraf van beperkte duur in aanmerking.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 augustus 2016.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.