In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2013. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en het Openbaar Ministerie had een ontnemingsvordering ingesteld ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 29.759,50. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling van € 14.971,70 aan de staat. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen zowel het straf- als het ontnemingsvonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op € 28.493,40, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging voerde aan dat de eerste oogst was mislukt en dat de tweede in beslag was genomen, maar het hof verwierp dit verweer op basis van de aangetroffen feiten en omstandigheden in de kwekerij, die wezen op meerdere gerealiseerde oogsten.
Het hof heeft vastgesteld dat er 175 hennepplanten waren aangetroffen en heeft de opbrengst en kosten berekend op basis van het BOOM-rapport. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 17.905,00 en de verplichting tot betaling aan de staat opgelegd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de staat heeft vastgesteld op het genoemde bedrag.