In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië in 1982, was beschuldigd van medeplegen van poging tot oplichting. De tenlastelegging omvatte het verzoek aan een slachtoffer om naar een horecagelegenheid te gaan, het vragen naar zijn paspoort en geld, en het ruiken aan het paspoort van het slachtoffer, wat de indruk wekte dat er een onderzoek naar drugs plaatsvond. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 26 juli 2016 en heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw in overweging genomen.
Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door zich voor te doen als een Italiaanse toerist en politieambtenaren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in aanmerking nam. Het hof benadrukte dat dergelijk gedrag het vertrouwen van burgers in de politie ondermijnt en gevoelens van angst of onmacht bij slachtoffers kan oproepen.