4.2.1.Met betrekking tot het tweede geschilpunt, de kosten in verband met de verhuizing, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“7. In geschil is voorts de vraag of de door eiser in de aangifte opgevoerde zorgkosten in aanmerking kunnen worden genomen als uitgaven in de zin van de Wet IB 2001. Daarbij heeft eiser ter zitting bevestigd dat uitsluitend de aftrek van € 16.260 ter zake van de aanpassingen aan de woning in geschil is.
8. Artikel 6.1 van de Wet IB 2001 luidt - voor zover van belang - als volgt:
”1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten (…)
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…)
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5);
(…)”
Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
(…)
d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hiertoe worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten;
(…)”.
9. Eiser heeft gesteld dat hij door zijn invaliditeit gedwongen was te verhuizen en dat, nu de nieuwe woning aan de [adres] kleiner is en de oude inboedel daarin niet paste, hij nieuwe spullen heeft moeten aanschaffen, te weten meubels (waaronder een bed), een vloer, gordijnen, vitrages en zonwering. Eiser is van mening dat, nu de verhuizing medisch geïndiceerd is, alle met de verhuizing verband houdende kosten als zorgkosten kwalificeren. Eiser heeft nota’s overgelegd van de aanschafkosten van voornoemde spullen en heeft voorts stukken van de gemeente [gemeente] overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat de verhuizing van eiser naar de woning [adres] medisch noodzakelijk was, dat aan eiser op grond van de Wmo een bedrag van € 3.750 (waarin ook kosten van stoffering en behang zijn begrepen) aan verhuiskosten is vergoed en dat eisers verzoek om bijzondere bijstand in verband met herinrichtingskosten door de gemeente is afgewezen. Ook blijkt uit de stukken dat de gemeente aanpassingen aan de woning heeft gedaan, te weten het installeren van een traplift, het plaatsen van een onderrijdbare keuken, het verbreden van een deur, het creëren van een schuifdeur en het aanpassen van de bestrating, toilet, de badkamer en berging.
10. Eiser heeft ter onderbouwing van de aftrek rekeningen overgelegd van een meubelhandel betreffende laminaat, gordijnen, een boxspring, meubels, stoelen etc., alsmede een rekening voor een terrasscherm en rolluiken. Verder stelt eiser dat hij een bedrag van € 8.200 heeft betaald aan Poolse werknemers in verband met stucwerk, spachtelputz en schilderwerk. De door eiser gemaakte kosten zien naar het oordeel van de rechtbank op kosten van inrichting van de woning en niet op kosten van woningaanpassing in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. De omstandigheid dat de gemeente [gemeente] eisers verzoek om een vergoeding van de inrichtingskosten heeft afgewezen, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. Ook is niet aannemelijk geworden dat eiser deze uitgaven heeft gedaan op medisch voorschrift. De omstandigheid dat andere aanpassingen aan de woning zijn gedaan op medische indicatie brengt hierin geen verandering. Blijkens de door eiser overgelegde stukken zijn verhuiskosten en daaronder ook kosten van stoffering vergoed, zodat deze uitgaven in zoverre niet op eiser drukken en ook om die reden aftrek niet mogelijk is. Bovendien is een deel van de uitgaven reeds in 2009 door eiser voldaan, zodat deze in 2010 evenmin voor aftrek in aanmerking kunnen komen. Van de door eiser gestelde kosten van het schilder- en stucwerk ad € 8.200 is voorts geen bewijs van betaling overgelegd, terwijl verweerder daar wel om heeft gevraagd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen recht heeft op een bedrag aan aftrek in verband met de aanpassingen aan de woning.”