ECLI:NL:GHAMS:2016:3154

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
200.191.995/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een raadsheer in een partneralimentatiezaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van raadsheer mr. A.N. Labohm. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de verzoekster, die zich in een hoger beroep bevond in een geschil over partneralimentatie. De verzoekster voelde zich benadeeld door de bejegening en opmerkingen van mr. Labohm tijdens de zitting van 18 maart 2016, waar hij de hoofdzaak behandelde. De verzoekster en haar advocaat voerden aan dat mr. Labohm de financiële gegevens van de verweerder als juist aannam, terwijl deze door de verzoekster werden betwist. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanleiding was om aan de onpartijdigheid van mr. Labohm te twijfelen. De wrakingskamer concludeerde dat de indruk van partijdigheid bij de verzoekster voortkwam uit een samenloop van omstandigheden en misverstanden, en dat de opmerkingen van mr. Labohm niet wezenlijk duidden op vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, met uitzondering van een klacht die niet-ontvankelijk werd verklaard omdat deze te laat was ingediend.

Uitspraak

zaaknummer: 200.176.094/01
rekestnummer: 200.187.984/01
Beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 2 augustus 2016 op een verzoek tot wraking van 18 maart 2016 in de zaak:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[verweerder in hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
advocaat mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam.

1.Het geding

De hoofdzaak betreft kortweg een geschil omtrent partneralimentatie. Op 18 maart 2016 heeft in de hoofzaak een terechtzitting van het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. De kamer die de zaak behandelde werd voorgezeten door mr. A.N. Labohm. Op deze terechtzitting heeft de advocaat van [verzoekster] (hierna: verzoekster) een verzoek tot wraking gedaan van mr. Labohm.
De behandeling van dit wrakingsverzoek is op grond van art. 62b Wet RO, en gezien het wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag, bij beslissing van 22 maart 2016 door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
Mr. Labohm heeft in een brief aan de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam (hierna: de wrakingskamer) te kennen gegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten en heeft daarin een nadere toelichting gegeven.
De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld ter terechtzitting van 18 april 2016. Daarbij zijn de verzoekster en haar advocaat verschenen. Mr. Labohm is op die zitting niet verschenen. Verzoekster en haar advocaat hebben op die zitting, onder meer aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen, het verzoek nader toegelicht. Naar aanleiding van deze zitting heeft de wrakingskamer op 3 mei 2016 een tussenbeslissing gegeven teneinde zich (kortweg) nader te doen informeren over de gang van zaken op de terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 18 maart 2016.
Op 19 juli 2016 heeft – in gewijzigde samenstelling van de wrakingskamer – een nadere terechtzitting plaatsgevonden. Aanwezig waren de verzoekster en haar advocaat, en [verweerder in hoofdzaak] en zijn advocaat.
Mr. Labohm is op de zitting wederom niet verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Namens [verweerder in hoofdzaak] heeft mr. Van den Puttelaar verzocht het verzoek af te wijzen. De verzoekster en haar advocaat hebben (samengevat) gepersisteerd bij het verzoek.

2. Inhoud van de stukken

Het proces-verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak van 18 maart 2016 houdt onder meer het volgende in.
“De voorzitter bespreekt de gang van zaken ter zitting en geeft een samenvatting van het geschil dat aan het hof voorligt. Partijen hebben afspraken gemaakt over partneralimentatie. Het inkomen van de man is gekelderd. Uit de overgelegde winst- en verliesrekening 2014 blijkt dat sprake is van een dramatische winstdaling. De vrijval van bijzondere baten heeft niet geleid tot een positieve kasstroom in deze in verband met de herinvesteringsreserve die is vrijgevallen. Fiscaal moet nu over de herinvesteringsreserve worden afgerekend, dus er gaat een kasstroom uit. Artikel 3:15 BW bevat de algemene boekhoudregels. De jaarrekening is op basis van een samenstellingsverklaring opgesteld door een registeraccountant en de accountant moet dan een aantal zaken toch controleren conform zijn gedragsregels. De vrouw dient derhalve concreet aan te geven op welke punten naar haar mening de door de registeraccountant opgestelde jaarstukken onjuistheden bevatten.
De advocaat van de man heeft gevraagd om de accountant mee te mogen nemen naar de zitting. Het is niet ongebruikelijk die toe te laten als financiële gegevens worden betwist. Dat is het beginsel van fair trial. De bezwaren die van zijde van de vrouw zijn opgeworpen tegen toelating van de accountant heeft het hof voor de zitting verworpen.
mr. Van den Puttelaar: de accountant is niet meegekomen.
Om onduidelijkheid te voorkomen heeft de voorzitter de kern van de grieven van de vrouw
samengevat:
a. de daling van het inkomen van de man is niet aangetoond;
b. de cijfers zijn niet deugdelijk onderbouwd;
c. ten onrechte is de draagkracht vanaf 2010 berekend;
d. niet is aangetoond dat er een arbeidsongeschiktheidsverzekering is;
e. de man heeft niet aangetoond dat er woonlasten zijn.
In incidenteel appel wordt gesteld dat uitgegaan dient te worden van de werkelijke gerealiseerde cijfers en niet van een gemiddelde van de cijfers, en voorts wordt terugbetaling van teveel betaalde partneralimentatie verzocht.
(…)
De voorzitter vraagt of hiermee alle grieven correct zijn samengevat.
mr. Loonstein: er is ook een ontvankelijkheidsgrief opgeworpen.
(…)
De voorzitter deelt (…) mede dat de beschikking wordt gebaseerd op de stukken die zich in het dossier bevinden.
(…)
De voorzitter deelt mede dat er een tendens in de jaarrekening te bespeuren valt. Vanaf eind 2009 is al sprake van negatief kapitaal. De herinvesteringsreserve is opgenomen en die moet binnen drie jaar gebruikt worden anders valt die vrij en moet er over afgerekend worden. Het hof heeft belastingaangiftes gezien. De jaarrekening 2015 vertoont een negatief werkkapitaal.
Hierop schorst de voorzitter de mondelinge behandeling, waarna deze wordt voortgezet.
mr. Loonstein: de vrouw bespeurt een vooringenomenheid van de voorzitter.
De voorzitter vraagt mr. Loonstein of hij het hof wraakt, waarop mr. Loonstein antwoordt alleen de voorzitter te wraken.
Hierop deelt de voorzitter mede dat een proces-verbaal van wraking zal worden opgesteld
waarin de gronden voor de wraking moeten worden opgenomen.
mr. Loonstein brengt de volgende wrakingsgronden naar voren: naar het gevoel van de vrouw heeft de voorzitter meerdere malen, zowel bij de inleiding als daarna, gezegd dat datgene wat in geschil is, namelijk de financiële gegevens, voor juist wordt aangenomen. Voorts spreekt de voorzitter vele malen over “ik” in plaats van over “het hof’. Ook heeft hij de situatie van de man als zorgelijk geduid. Dat is reden voor de vrouw om te zeggen dat er niet geluisterd wordt. De vrouw ziet ook een papier waarop het woord “beschikking” staat en hoort de
voorzitter steeds zeggen dat het allemaal duidelijk is.
De voorzitter schorst daarop de behandeling totdat op het wrakingsverzoek is beslist.”
In de schriftelijke reactie van mr. Labohm op het wrakingsverzoek is onder meer het volgende vermeld:
“Bij de aanvang van de zitting heb ik als voorzitter eerst aangegeven hoe de gang van zaken is.
(…)
In het kader van de waarheidsvinding was het noodzakelijk om de financiële stukken voor te houden, waarbij beide partijen de gelegenheid hadden om daarop te reageren.
Het feit dat door mij in mijn hoedanigheid van voorzitter wordt medegedeeld dat er tendensen in de jaarrekening zijn te constateren en dat er vanaf 2009 een negatief kapitaal is, is een feitelijke constatering. Dat een herwaarderingsreserve na drie jaar vrij valt is een gegeven dat uit de wet voortvloeit.
Als voorzitter ben ik uitgegaan van de cijfers die getoond zijn en heb ik partijen de gelegenheid [ge]geven om daarop te reageren. (…)
Dat ik het woord “ik” heb gebruikt in plaats van “het hof” kan ik mij niet herinneren, maar ook al zou dat zo zijn, dan geeft dat niet aan dat ik er als persoon zit. Evenmin levert dit een omstandigheid op dat sprake is van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid.
Het feit dat de situatie van de man zorgelijk is, is een constatering op basis van de cijfers die in het geding zijn gebracht, op welke cijfers de advocaat van de vrouw alle gelegenheid had om te reageren.
(…)
De “beschikking”genoemd in de wrakingsgronden is alleen een voorbereidingsformulier getiteld “Voorbereiding beschikking” waarop de namen van partijen staan, het procesverloop en de petita.”

3.Het verzoek

Blijkens de opgave door de advocaat van de verzoekster op de terechtzitting in de hoofdzaak en de toelichtingen op de zittingen van de wrakingskamer, rust het verzoek tot wraking van mr. Labohm in de kern op twee samenhangende gronden. De wrakingskamer vat die gronden als volgt samen.
Bij de verzoekster is op de zitting in de hoofzaak van 18 maart 2016 het gevoelen gerezen dat mr. Labohm de door [verweerder in hoofdzaak] aangedragen financiële gegevens voor juist aannam, terwijl die juistheid door verzoekster wordt betwist en de gegevens daarmee onderdeel zijn van het geschil. Mr. Labohm zou tijdens de zitting door opmerkingen, intonatie en gebruikte bewoordingen duidelijk hebben gemaakt dat de stellingen van [verweerder in hoofdzaak] vaststonden. Zo heeft hij onder meer gezegd dat de financiële situatie van [verweerder in hoofdzaak] zorgelijk is. De standpunten van de verzoekster zijn niet met dezelfde stelligheid weergegeven door mr. Labohm, maar zijn “om onduidelijkheid te voorkomen” naar de kern samengevat. Daarbij zou mr. Labohm vaak “ik” hebben gezegd in plaats van “het hof”. Ook zijn de bezwaren die namens verzoekster waren opgeworpen tegen het ter zitting toelaten van de accountant van [verweerder in hoofdzaak] zonder motivering verworpen.
Daarnaast heeft de verzoekster mr. Labohm zien voorlezen uit een stuk waarop, zo heeft zij op enig moment gezien, het woord ‘beschikking’ stond. Dit heeft bij haar de indruk gewekt dat er reeds vóór de behandeling een oordeel was gevormd. Het stuk met het hoofd ‘voorbereiding beschikking’ dat door tussenkomst van de griffier in de hoofdzaak aan het dossier in de wrakingszaak is toegevoegd is niet het stuk waaruit mr. Labohm voorlas. De verzoekster verzoekt daar nader (computer)onderzoek naar te doen instellen. Maar zelfs als boven dat stuk het woord ‘voorbereiding’ stond - hetgeen verzoekster niet heeft gezien - dan nog levert het voorlezen uit een stuk met het hoofd ‘beschikking’ een objectieve grond voor wraking op, zo is namens de verzoekster aangevoerd.

4.4. Beoordeling

Het volgende wordt vooropgesteld.
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer overweegt voorts als volgt.
Mr. Labohm heeft bij aanvang van de terechtzitting een samenvatting gegeven van het geschil. Uit het proces-verbaal blijkt niet anders dan dat mr. Labohm zich daarbij heeft gebaseerd op de stukken die aan het hof in de hoofdzaak waren voorgelegd. Wel heeft de samenvatting van die stukken door mr. Labohm bij verzoekster kennelijk de indruk gewekt dat mr. Labohm niet geheel onpartijdig naar haar zaak keek. Dat geldt in het bijzonder voor de opmerking dat de financiële situatie van [verweerder in hoofdzaak] zorgelijk is.
Echter, de context waarin die opmerkingen plaatsvonden, de kennelijke bedoeling van de voorzitter om partijen een bepaalde feitelijke situatie voor te houden en hen de gelegenheid te geven daarop te reageren rechtvaardigen naar het oordeel van de wrakingskamer niet de vrees dat mr. Labohm daarmee naar objectieve maatstaven van een schijn van vooringenomenheid blijk gaf. Een weergave van de stukken die zien op de vermogenspositie van [verweerder in hoofdzaak] , betekent immers nog niet dat de inhoud van de stukken ook voor juist zal worden aangenomen. De schets van de financiële situatie van [verweerder in hoofdzaak] vond bovendien plaats aan het begin van de zitting, toen mr. Labohm de omvang van het geding en de inhoud van de stukken aan partijen voorhield. Direct daarop heeft mr. Labohm de verzoekster aangegeven dat zij concreet kan aangeven op welke punten de jaarstukken volgens haar niet zouden kloppen en is er aandacht besteed aan de grieven van de verzoekster. Dit duidt er niet op dat mr. Labohm, reeds vanaf het begin of na die eerste samenvatting, niet ontvankelijk zou zijn voor hetgeen door de verzoekster aan inhoudelijke argumenten aan hem zou worden voorgelegd. Ook het vervolg van die zitting, voor zover kenbaar voor de wrakingskamer, geeft aan een dergelijk oordeel geen steun.
Daarbij geldt dat de omstandigheid dat mr. Labohm op de zitting aan zichzelf zou hebben gerefereerd en niet telkens de bewoordingen “het hof” zou hebben gebruikt, zo hiervan al moet worden uitgegaan, niet wijst op vooringenomenheid. Door de verzoekster is nog aangevoerd dat mr. Labohm gezegd zou hebben dat (kortweg) als je met een advocaat trouwt je verwacht dat hij geld heeft, maar dat dit gezegd zou zijn vindt geen steun in het proces-verbaal of de verklaringen van andere procesdeelnemers. Ook als er van wordt uitgegaan dat dit is gezegd, dan nog blijkt hieruit niet van vooringenomenheid.
Wat betreft de klacht over het zonder motivering verwerpen van een bezwaar tegen het ter zitting toelaten van de accountant van mr. [verweerder in hoofdzaak] merkt de wrakingskamer op dat deze klacht niet voorkomt in de weergave van de wrakingsgronden in het proces-verbaal van de zitting van 18 maart 2016. De wrakingskamer houdt het erop dat deze klacht eerst ter zitting van de wrakingskamer op 18 april 2016 is aangevoerd. Dit betekent dat die klacht te laat is aangevoerd en dat het wrakingsverzoek in zoverre niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het op zitting door mr. Labohm getoonde stuk overweegt de wrakingskamer als volgt.
Bij zijn schriftelijke reactie heeft mr. Labohm de ‘voorbereiding beschikking’ gevoegd die de verzoekster klaarblijkelijk op zitting heeft gezien. Van dat stuk ontbrak de tweede pagina. De griffier in de hoofdzaak heeft na de zitting van de wrakingskamer van 18 april 2016 het document toegestuurd dat zij, blijkens haar e-mailbericht, voor het hof in de hoofdzaak had opgemaakt. Het stuk dat mr. Labohm eerder toestuurde bevat tevens handgeschreven vinkjes en een paraaf, en betreft kennelijk een afdruk van dat document dat door mr. Labohm op de zitting is gebruikt.
Het gaat om een voorbereidingsformulier waarin is vermeld, de personalia van partijen en hun advocaten, het procesverloop in eerste aanleg en hoger beroep en de kern van verzoeken en verweren van de partijen. Het wordt volgens de griffier in de hoofdzaak gebruikt om gegevens te controleren en er aantekeningen op te maken. Enig inhoudelijk oordeel ten aanzien van de zaak houdt het stuk niet in. In de kop van het stuk is, zoals gezegd, groot vermeld: ‘voorbereiding beschikking’.
Hoewel de verzoekster niet heeft gezien dat naast ‘beschikking’ ook het woord ‘voorbereiding’ op het stuk stond, is voor de wrakingskamer voldoende komen vast te staan dat het om hetzelfde stuk gaat. Ook de advocaat van de verzoeker heeft op de zitting van de wrakingskamer uiteindelijk gezegd dat, dat wat is voorgelezen door mr. Labohm inderdaad is vermeld in het betreffende document. Gelet hierop, wordt het verzoek tot nader onderzoek afgewezen.
De wrakingskamer overweegt voorts als volgt. Het is goed voorstelbaar dat bij de verzoekster vraagtekens zijn gerezen toen zij zag dat mr. Labohm een stuk voor zich had waarop het woord beschikking stond geschreven. Dat op dat stuk tevens ‘voorbereiding’ stond is op dat moment kennelijk ongelukkigerwijs niet in het oog gesprongen. De wrakingskamer deelt evenwel niet het standpunt dat in dit geval de enkele omstandigheid dat mr. Labohm dit stuk voor zich had, een geobjectiveerde grond voor wraking oplevert. Mede op grond van door de wrakingskamer ingewonnen inlichtingen acht de wrakingskamer het voldoende duidelijk dat het stuk dat verzoekster heeft waargenomen een stuk betrof in het format van een beschikking, waarop alleen objectieve gegevens en informatie omtrent het geding zijn opgenomen, welk stuk kennelijk bedoeld is als ondersteuning bij de voorbereiding van de zaak door de raadsheren en tevens het zittingsverloop dient. Nu het wrakingsverzoek er niet mede op stoelt dat uit de (al dan niet) voorgedragen inhoud van het stuk van vooringenomenheid zou blijken, kan bij deze opgehelderde stand van zaken naar het oordeel van de wrakingskamer aan het feit dat de verzoekster dat formulier heeft opgemerkt niet een aanwijzing worden ontleend dat mr. Labohm vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert en kan naar objectieve maatstaven ook niet worden geconcludeerd dat een schijn van vooringenomenheid aanwezig was.
De wrakingskamer komt tot de slotsom dat er geen zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat mr. Labohm vooringenomenheid koestert ten aanzien van de verzoekster of haar standpunten in de hoofdzaak. Evenmin is de bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd. Door een samenloop van omstandigheden, namelijk haar interpretatie van de woorden van en bejegening door mr. Labohm, en een misverstand over een al dan niet gereed liggende beschikking, is dit gevoelen wel bij de verzoekster ontstaan, maar bij een nadere beschouwing moet geconstateerd worden dat er geen objectieve aanleiding is om aan de onpartijdigheid van mr. Labohm te twijfelen dan wel een schijn van vooringenomenheid aanwezig te achten. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
De wrakingskamer:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek voor zover gebaseerd op de stelling dat zonder motivering de accountant van [verweerder in hoofdzaak] ter zitting is toegelaten, en
wijst het verzoek tot wraking van mr. Labohm voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. G.J. Driessen-Poortvliet, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2016.