ECLI:NL:GHAMS:2016:3152

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
23-000095-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en was verplicht gesteld tot betaling van een bedrag van € 27.302,16 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 juli 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een hogere verplichting tot betaling van € 27.531,29 aan de veroordeelde heeft gevorderd. De verdediging stelde dat de oogst niet meer had opgebracht dan de kosten van de kwekerij, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor één geslaagde oogst. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aangetroffen hennepplanten en de kosten die in verband stonden met de hennepteelt. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 27.378,00. Dit bedrag is gebaseerd op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, na aftrek van de gemaakte kosten. Het hof heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-000095-16
datum uitspraak: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2015 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-193402-12 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 27.302,16.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2015 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het telen van hennep.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 augustus 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.302,16 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen en heeft het hoger beroep in de strafzaak op 29 augustus 2013 ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 27.531,29 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat aannemelijk is dat er eenmaal is geoogst, maar dat deze oogst niet meer heeft opgebracht dan de kwekerij heeft gekost. Onvoldoende aannemelijk is dat de veroordeelde - na aftrek van kosten - daarmee winst heeft gegenereerd. De veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij één oogst heeft gerealiseerd, maar dat deze oogst gedeeltelijk is mislukt en daardoor slechts een paar duizend euro heeft opgebracht.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat er één oogst heeft plaatsgevonden. Dit oordeel is gegrond op voormelde verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep en de aangetroffen situatie in de hennepkwekerij, in het bijzonder de vervuiling van het filterdoek op plaatsen anders dan onder de ketting waaraan het was opgehangen, en de omstandigheid dat op een veelvoud aan plaatsen in de hennepkwekerij (verdroogde) hennepresten en -afval is aangetroffen. [1] De verdediging heeft ter staving van de bewering dat die oogst deels zou zijn mislukt en tot minder voordeel dan verwacht heeft geleid, geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht, of enig bescheid over gelegd, zodat die stelling niet aannemelijk is geworden. Aan het verweer van de raadsman zal dan ook voorbij worden gegaan. Het hof gaat uit van één geslaagde oogst.
Opbrengst
Het hof acht aannemelijk dat de veroordeelde uit de hennepteelt wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verworven. Zoals overwogen is het uitgangspunt voor de berekening van de schatting van het voordeelsbedrag dat de veroordeelde één oogst heeft gerealiseerd. Blijkens de ruimlijst hennep zijn 338 hennepplanten en bloempotten in beslag genomen, maar de verbalisanten die de kwekerij hebben aangetroffen, melden slechts 336 planten te hebben waargenomen. [2] In het voordeel van de veroordeelde zal in de berekening van laatstgenoemde bevinding worden uitgegaan. De opbrengst per kilo hennep en, bij gebreke van concrete gegevens over de oppervlakte van de kwekerij, het aantal planten per m² baseert het hof op de algemene uitgangspunten die door het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie zijn opgesteld en vervat in het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” van 1 november 2010 (hierna: het BOOM-rapport).
Kosten
De gemaakte kosten voor de aanschaf van stekken ontleent het hof aan de inhoud van de verklaring van de veroordeelde bij de politie, [3] nu die het hof niet onaannemelijk voorkomt. Ten aanzien van de stekken zal derhalve een bedrag ter hoogte van € 700,00 in mindering worden gebracht. Het hof zal voor het gestelde totaalbedrag aan investeringskosten, te weten € 3.000,00, uitgaande van een afschrijvingstermijn van vier jaren en vijf oogsten per jaar, als afschrijvingskosten op die investering
( € 3.000,00 / 4 jaren / 5 oogsten =) € 150,00 in mindering brengen. De kosten die voorts voor vermindering in aanmerking komen, zijn de in directe relatie tot de hennepkwekerij staande elektriciteitskosten. Het netverlies van Liander is berekend over een totaal van 39 weken. Nu wordt uitgegaan van één gerealiseerde oogst en een kweekcyclus gemiddelde tien weken duurt, zal het wederrechtelijk verkregen vermogen worden verminderd met
(€ 6.523,34 / 39 weken) x 10 weken = € 1.672,65. Als aftrekposten merkt het hof ten slotte aan de variabele kosten per plant en de kosten voor de aangetroffen Cannacutter (knipmachine), overeenkomstig hetgeen daaromtrent in het BOOM-rapport is opgenomen.
De berekening wordt dan als volgt:
Opbrengst
336 planten x 28,2 gram = 9.475,2 gram.
Bruto opbrengst: 9.475,2 gram x € 3,28 =
€ 31.078,65.
Kosten
Inkoopprijs stekken € 700,00
Afschrijvingskosten (338 planten) € 150,00
Elektriciteitskosten € 1.672,65
Variabele kosten (336 x € 3,33) € 1.118,88
Kosten Cannacutter één oogst
€ 58,75 +
Totaal
€ 3.700,28=
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op:
€ 31.078,65 - € 3.700,28 = (afgerond)
€ 27.378,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 27.378,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
27.378,00 (zevenentwintigduizend driehonderdachtenzeventig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van €
27.378,00 (zevenentwintigduizend driehonderdachtenzeventig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. J.D.L. Nuis en mr. C.M.M. Oostdam, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 juli 2016.
mrs. Geelhoed en Oostdam zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bijlage “Aangetroffen feiten en omstandigheden die wijzen op meerdere oogsten”, behorend bij de aangifte van
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL132E 2012091762-6, op 12 april 2012 opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2], doorgenummerde dossierpagina 10.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL132E 2012091762-10 van 12 april 2012, op 12 april 2012 opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [namen], doorgenummerde dossierpagina 14.