ECLI:NL:GHAMS:2016:3149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
23-002002-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake profijtontneming en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 30 april 2015 werd gewezen. De zaak betreft een verdachte die in de periode van 1 juni 2013 tot en met 11 juli 2013 in Akersloot, gemeente Castricum, elektriciteit heeft gestolen van Liander. De verdachte heeft dit gedaan door middel van verbreking, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De politierechter heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 juli 2016 heeft het hof de verklaringen van de veroordeelde en getuige als ongeloofwaardig beoordeeld, gezien de feitelijke omstandigheden in de hennepkwekerij. Het hof heeft vastgesteld dat het niet aannemelijk is dat de apparatuur tweedehands en bevuild is aangeschaft. De kosten voor de assimilatielampen en afzuiginstallatie zijn reeds verdisconteerd in de afschrijvingskosten. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, en het hof heeft zich met deze vordering verenigd.

Het hof heeft een kennelijke schrijffout in de kwalificatie van de feiten verbeterd. De kwalificatie van de bewezen feiten is als volgt: de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de verbeteringen in de kwalificatie.

Uitspraak

parketnummer: 23-002002-15 (
strafzaak)
datum uitspraak: 29 juli 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer
15-713325-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof een kennelijke schrijffout in de kwalificatie verbeterd leest.

Kennelijke schrijffout

De politierechter heeft het onder 3 ten laste gelegde als volgt bewezen verklaard:
hij in de periode van 1 juni 2013 tot en met 11 juli 2013 te Akersloot, gemeente Castricum, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan Liander, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
In het dictum is opgenomen dat de politierechter bewezen verklaart dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Voorts heeft de politierechter artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing geacht.
De kwalificatie van de onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten luidt:
De eendaadse samenloop van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Gelet op voornoemde bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde en mede in aanmerking genomen dat het betreffende wetsartikel van toepassing is verklaard, is de kwalificatie van dat feit - naar het oordeel van het hof - kennelijk abusievelijk niet in het vonnis waarvan beroep vermeld. Het hof zal de kwalificatie daarom als volgt verbeterd lezen:
Feiten 1 en 2:
De eendaadse samenloop van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. J.D.L. Nuis en mr. C.M.M. Oostdam, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.M. Stevens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 juli 2016.
mrs. Geelhoed en Oostdam zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.