ECLI:NL:GHAMS:2016:2962

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15/870275-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op het equality of arms beginsel in hoger beroep tegen afwijzing wijziging schorsingsvoorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 22 juni 2016 een verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden had afgewezen. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er sprake was van een schending van het beginsel van 'equality of arms', zoals vastgelegd in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij betoogde dat de officier van justitie wel het recht had om in beroep te gaan tegen de schorsingsvoorwaarden, terwijl de verdachte dit recht niet had, wat in strijd zou zijn met de Europese regelgeving.

Het hof overwoog dat het verschil in beroepsmogelijkheden tussen de verdachte en de officier van justitie eerder aan de orde was gekomen en door de Hoge Raad was beoordeeld. De Hoge Raad had in een eerdere uitspraak aangegeven dat het aan de wetgever is om te bepalen of er gelijke beroepsmogelijkheden moeten zijn voor de verdachte en het openbaar ministerie. Het hof concludeerde dat zolang de wetgever de regelgeving niet wijzigt, het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid voor de verdachte om hoger beroep in te stellen tegen een beschikking tot afwijzing van een verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden.

Daarom verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, wat betekende dat het hof niet verder kon ingaan op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De beschikking werd gegeven door de voorzitter en twee raadsheren in raadkamer, en de advocaat-generaal werd op de hoogte gesteld van deze beslissing.

Uitspraak

15/870275-16
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres],
tegen de beschikking van de rechtbank te Noord-Holland, locatie Alkmaar van 22 juni 2016, houdende afwijzing van het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Noord-Holland, locatie Alkmaar van 23 juni 2016, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. [naam].

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van een schending van artikel 6 lid 1 EVRM, nu de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 87 Sv wel en de verdachte niet het recht heeft in beroep te komen van een wijziging van een beslissing tot schorsing. Nu daardoor geen sprake is van “
equality of arms”, hetgeen in strijd is met de Europese regelgeving, dient de verdachte ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de raadsman opgeworpen verschil in mogelijkheden hoger beroep in te stellen voor de verdachte en de officier van justitie is op een eerder moment reeds aan de orde gekomen en ter beoordeling aan de Hoge Raad voorgelegd. Het hof verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Hoge Raad, HR 30 januari 1996, NJ 1996, 288.
De Hoge Raad heeft ter zake onder meer het volgende overwogen:
“Het Wetboek van Strafvordering kent velerlei beschikkingen. Deze hebben betrekking op onderwerpen van onderling verschillende aard. Bij de vraag tegen welke beschikkingen al dan niet hoger beroep en/of beroep in cassatie moet kunnen worden ingesteld door de verdachte en/of het openbaar ministerie zijn verschillende keuzes denkbaar, waarbij uiteenlopende belangen van praktische en meer principiële aard zijn betrokken en die moeten voldoen aan de eisen die aan een samenhangend stelsel kunnen worden gesteld. Daarvan uitgaande moet, daargelaten of er wat betreft de toepassing van de art. 445 en 446 Sv sprake is van strijd met art. 5 lid 4 EVRM en/of met evengemeld beginsel (het hof begrijpt: het beginsel van de
equality of arms), worden aangenomen dat het openstellen voor de verdachte van hoger beroep en beroep in cassatie (…) valt buiten de rechtsvormende taak van de rechter en aan de wetgever moet worden overgelaten”.
15/870275-16
In navolging hiervan is het hof van oordeel dat het aan de wetgever en niet aan de rechter is om te bepalen of aan de verdachte en het openbaar ministerie gelijke beroepsmogelijkheden moeten worden toegekend. Zolang de wetgever de desbetreffende regelgeving niet wijzigt geldt dat het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid van hoger beroep voor de verdachte tegen een beschikking tot afwijzing van een verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden. De verdachte is daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Nu de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het mondelinge verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De beslissing

Het hof:
VERKLAART de verdachte NIET-ONTVANKELIJK in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven op 20 juli 2016 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. J.L. Bruinsma en J.H. Wesselink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 20 juli 2016,
de advocaat-generaal