ECLI:NL:GHAMS:2016:279

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
23-003263-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met moker door licht verstandelijk beperkte dader

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die licht verstandelijk beperkt is, werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een slachtoffer op 28 februari 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een hamer of moker. Het hof heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht en de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging. Echter, de poging tot zware mishandeling werd wel bewezen verklaard, omdat de verdachte met een hamer het slachtoffer heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 1.675,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof hield rekening met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-003263-15
datum uitspraak: 29 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-684116-15 tegen
[verdachte]
geboren te Distrikt [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1965,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met (een tas met daarin) een hamer of moker en/of met een beugelslot, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal (met kracht) heeft geslagen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer];
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 februari 2015 te Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door met (een tas met daarin) een hamer of moker en/of met een beugelslot, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal (met kracht) te slaan tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak poging tot doodslag (primair eerste alternatief)

Naar het oordeel van het hof is de poging tot doodslag zoals onder primair als eerste alternatief ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte willens en wetens heeft gepoogd de dood van aangeefster teweeg te brengen in die zin dat hij bewust tegen het hoofd van aangeefster heeft geslagen. Het hierna bewezen geachte handelen van de verdachte heeft weliswaar de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat daardoor zodanige verwondingen zouden ontstaan dat de dood het gevolg zou zijn, maar het hof acht niet bewezen dat de verdachte zich dit risico heeft gerealiseerd en/of de bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Anders is dit waar het betreft de primair als tweede alternatief ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het slaan met het soort hamer als waarvan hier sprake is, bergt de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in zich, waar men iemand ook raakt, hetgeen de verdachte als regelmatige gebruiker van gereedschap geweten moet hebben. Door bij het slaan van aangeefster gebruik te maken van deze hamer, heeft hij deze kans bewust aanvaard.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar het hof begrijpt bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het gebruik van voornoemde hamer, aangezien door de verdachte wordt betwist dat hij deze in zijn hand heeft gehad toen hij het slachtoffer sloeg. De verdachte heeft zich wel met een geel beugelslot verweerd tegen aangeefster. Het zou aangeefster zijn geweest die de verdachte van zijn fiets heeft getrokken, het beugelslot heeft gepakt en begonnen zou zijn de verdachte daarmee te slaan.
Het hof acht echter de door de verdachte weergegeven gang van zaken niet aannemelijk geworden, gelet op het navolgende. Het hof gaat daarbij uit van de aangifte van [slachtoffer], voor zover en omdat deze door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Blijkens die aangifte heeft de verdachte [slachtoffer] met een blauwe of groene plastic tas met daarin een zware hamer meermalen geslagen, waarbij hij haar hoofd en lichaam heeft geraakt (aangifte, pagina’s 6 tot en met 8 van het doorgenummerde proces-verbaal van politie).
Blijkens het proces-verbaal van relaas trof de politie op de plaats delict de aangeefster aan met een bloedende hoofdwond en een grote bult boven haar linkeroog.
Bij [slachtoffer] zijn op een later tijdstip door een arts een fors hematoom boven het linker oog en een fors hematoom bij de linker slaap geconstateerd (arts [naam arts], aanvraagformulier medische informatie).
Toen de politie na afloop van de confrontatie tussen aangeefster en de verdachte bij het huis van de verdachte arriveerde, stond de verdachte in de portiek van zijn woning. Op de vraag of zich in het portiek of het trapportaal van de woning wapens zouden bevinden, zei de verdachte dat hij een hamer in de brievenbus had liggen, waarop de politie in die brievenbus een blauwe plastic tas aantrof met daarin een moker (
het hof begrijpt hier en verder: een hamer) (proces-verbaal van 28 februari 2015, pagina’s 20 en 21 van het doorgenummerde proces-verbaal van politie).
De verdachte heeft ook verklaard dat hij deze hamer in die tas op de fiets bij zich had, toen hij aangeefster tegenkwam.
Op de plastic tas waarin de hamer zich bevond, is op vier plaatsen bloed aangetroffen. Vastgesteld is dat het DNA in dit bloed matcht met het DNA van [slachtoffer], en dat de kans dat het met het DNA van iemand anders matcht, kleiner is dan 1 op 1 miljard (verslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 22 april 2015).
De getuige [getuige 1] heeft verklaard te hebben gezien dat een man op een vrouw insloeg met een voorwerp, dat in zijn beleving blauw van kleur was. De vrouw lag op de grond. Deze getuige heeft bloed op het hoofd van de vrouw gezien (proces-verbaal van getuigenverklaring [getuige 1], pagina’s 10 en 11 van het doorgenummerde proces-verbaal van politie).
Een tweede getuige heeft verklaard een man te hebben gezien die een vrouw meermalen sloeg met een tas die blauw van kleur was. De vrouw dook in elkaar (proces-verbaal van getuigenverklaring [getuige 2], pagina 9 van het doorgenummerde proces-verbaal van politie).
Op grond van het vorenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte aangeefster tot bloedens toe heeft geslagen met de zich in een blauwe plastic tas bevindende hamer. Weliswaar is niet onaannemelijk dat er tevens een beugelslot in het spel is geweest – een dergelijk slot is te zien op een foto die is afgedrukt op pagina 37 van het doorgenummerde proces-verbaal van politie en die is genomen door de vriend van getuige [getuige 1] – maar overigens is op geen enkele manier aannemelijk geworden, gezien het vorenstaande, dat het aangeefster is geweest die de verdachte al dan niet met dat slot heeft aangevallen, waarop de verdachte dat slot heeft afgepakt en zich daarmee tegen aangeefster die maar bleef slaan is gaan verweren.
Het hof ziet zich gesterkt in dit oordeel nu ook niet blijkt dat bij de verdachte verwondingen of anderszins letsel is geconstateerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een tas met daarin een hamer met kracht heeft geslagen tegen het hoofd en lichaam van voornoemde [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, voor zover de bewijsmiddelen niet al in dit verkort arrest zijn opgenomen en op de hiervoor weergegeven overwegingen.

Beroep op noodweer(exces)

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte dacht dat er een situatie was waarin hij zich moest verdedigen, hetgeen zich uitte in een wellicht buitensporige reactie, namelijk het slaan van het slachtoffer.
Het hof verwerpt dit verweer, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ten aanzien van het bewijs is overwogen. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging door de verdachte noodzakelijk was.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Mede gelet op het voorgaande is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, en verbeurdverklaring van een moker.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de primair als eerste alternatief ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en verbeurdverklaring van de moker.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door zijn handelen de gezondheid van het slachtoffer in gevaar gebracht, haar veel angst aangejaagd en haar overigens behoorlijk letsel toegebracht. Voor de samenleving in het algemeen geldt voorts dat misdrijven als deze, zeker als deze worden begaan op de openbare weg, als zeer bedreigend worden ervaren en gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken. Uit de op de terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij nog gedurende de nodige tijd te kampen heeft gehad met (psychische) gevolgen van het incident. De verdachte had zijn kennelijk opgekropte woede en gekwetsheid nooit op deze manier tot uiting mogen laten komen en heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Het hof heeft wel gemerkt dat deze zaak de verdachte heel erg hoog zit en dat hij, hoewel hij de door het hof bewezen geachte toedracht ontkent, zich schaamt voor zijn woede-uitbarsting, en zal daar ook rekening mee houden.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de Pro Justitia
rapportage betreffende de verdachte van 14 mei 2015 van psychiater [deskundige 1] en van 25 mei 2015 van psycholoog [deskundige 2]. Uit deze rapporten blijkt dat de verdachte licht verstandelijk beperkt is en op licht zwakzinnig niveau functioneert en daarom wordt in overweging gegeven de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten wat betreft het ten laste gelegde feit. De deskundigen verwachten dat de verdachte met gestructureerde begeleiding en ondersteuning onder meer alternatieve coping mechanismen kan ontwikkelen en nieuwe vaardigheden bij conflicthantering kan aanleren, waarmee het risico op recidive beperkt kan worden. Zij adviseren dan ook aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
De reclassering adviseert in haar rapport van 28 mei 2015 om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en een contactverbod met het slachtoffer.
Het hof zal, gelijk de rechtbank, deze adviezen volgen en mede ten grondslag leggen aan de uiteindelijke
strafoplegging. Zo zal het hof rekening houden met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 december 2015 van de verdachte blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld. Het hof zal hier ten voordele van de verdachte rekening mee houden, nu daaruit blijkt dat de verdachte, ondanks zijn beperkingen, toch in staat is geweest zich vele jaren staande te houden in de maatschappij, zonder ooit met politie en justitie in aanraking te zijn geweest.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht. De verdachte heeft zijn fulltime werkzaamheden bij zijn laatste werkgever weer mogen hervatten en wordt momenteel begeleid en ondersteund door reclassering en zijn jobcoach. Onderdeel van deze ondersteuning is het zoeken van een maatje en iemand die hem met zijn (door detentie ontstane) schulden helpt, waarbij tevens gezocht wordt naar een (andere) hulpverlenende instantie die hem met praktische hulp en trainingen kan ondersteunen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof ook in aanmerking genomen, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de door verdachte reeds uitgezeten tijd (van drie maanden) alles wat hij heeft opgebouwd weer teniet zou doen.
Alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemend en teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw soortgelijke feiten te begaan en in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het hof een deel - negen maanden - van de in beginsel passend geachte gevangenisstraf van twaalf maanden voorwaardelijk opleggen. Het hof wenst de verdachte hiermee te ondersteunen in de positieve weg die hij opnieuw is ingeslagen. Het hof ziet af van het daarnaast opleggen van een werkstraf, nu oplegging daarvan gezien het vorenoverwogene geen toegevoegde waarde heeft en er tevens voor gewaakt moet worden dat de verdachte, die weer full-time aan het werk is, wordt overbelast.
Het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.475,00, bestaande uit € 675,- aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft de kosten van het Aware-systeem niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de gevraagde immateriële schadevergoeding moet worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 675,- aan materiële schade, waaronder de kosten voor het aanleggen en het abonnement voor zes maanden voor het Aware-systeem. Dit systeem is aangelegd omdat de aangeefster bang was voor een nieuwe confrontatie met de verdachte, die vlakbij haar woont. Deze angst is rechtstreeks door het bewezenverklaarde veroorzaakt en kon met dit systeem worden ingeperkt. Het hof zal voorts een vergoeding voor de door aangeefster geleden immateriële schade in goede justitie bepalen op een bedrag van € 1.000,-, hetgeen het hof in ieder geval passend acht gelet op de hoogte van schadevergoedingen die worden toegewezen in soortgelijke gevallen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige (€ 800,- aan immateriële schade) is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Reclassering op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam, zo frequent en zo lang de reclassering dit nodig acht, en zich zal houden aan de aanwijzingen van deze instelling, ook als deze behandeling en/of begeleiding door de GGZ, Amsta, Cordaan, Inforsa of een soortgelijke instelling inhouden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], wonende [adres 2] te Amsterdam.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in de Vrolikstraat te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Moker (4934005) ingepakt in plastic zakken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.675,00 (duizend zeshonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 675,00 (zeshonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.675,00 (duizend zeshonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 675,00 (zeshonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens en J.G.W.M. Lut, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2016.
Mr. Van Ginhoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.