4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld.
“Ten aanzien van de bevoegdheid
1. Allereerst zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de beschikking bevoegd is genomen. De rechtbank stelt vast dat het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Z] in hun vergadering van 16 januari 2007 het Aanwijzingsbesluit Gemeentebelastingen Kennemerland Zuid 2007 (hierna: het Besluit) heeft vastgesteld. In dit besluit zijn aangewezen – onder andere – de ambtenaren voor de uitvoering van de heffing en invordering van de Wet WOZ. Dit Besluit is bekend gemaakt in “ [huis-aan-huisblad] ” van 24 januari 2007.
2. Ingevolge artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
3. Gemeenten zijn sinds 1 januari 2011 verplicht om algemeen verbindende voorschriften op www.overheid.nl te publiceren. Voorts zijn gemeenten sinds 1 januari 2014 verplicht algemeen verbindende voorschriften in een digitaal gemeenteblad te publiceren. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1919, gepubliceerd in NJ 1919, 647 volgt dat een algemeen verbindend voorschrift is: een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende algemene regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Het gaat daarbij om een besluit dat de vaststelling van zelfstandige normen inhoudt en dat zich voor herhaalde toepassing leent.
4. De rechtbank is van oordeel dat het Besluit geen algemeen verbindend voorschrift is, immers het Besluit houdt geen vaststelling van een zelfstandige norm in en leent zich niet voor herhaalde toepassing. Dit betekent dat de voorschriften om algemeen verbindende voorschriften te publiceren op www.overheid.nl en in een digitaal gemeenteblad niet van toepassing zijn op het Besluit. Het Besluit is dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 3:42, tweede lid, van de Awb, op de juiste wijze bekendgemaakt. De heffingsambtenaar was dan ook bevoegd om de beschikking te nemen. Gelet hierop zal de rechtbank hierna de WOZ-waarde van de woning beoordelen.
Ten aanzien van de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2012
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer.
Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest
geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de
onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2014, nr. 13/00214 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHAMS:2014:266), overweegt de rechtbank als volgt. 7. Eiser heeft op basis van de verkoopprijzen van de objecten [a-straat 3] , [a-straat 2] en [c-straat 2] , en de oppervlakte- en inhoudsmaten van die objecten door middel van een ‘regressie-analyse’ berekend dat in de buurt waarin de woning is gelegen, van een grondwaarde van € 1.042 per m2 en een opstalwaarde van € 745 per m3 dient te worden uitgegaan. Aldus berekent eiser voor zijn woning een waarde van € 712.910, welke waarde hij vervolgens vermindert met 4% omdat de vergelijkingsobjecten zijn verkocht (vrij ver) vóór de waardepeildatum en met (ruim) 10% wegens ‘planschade’. Dit leidt tot de door eiser voor de woning berekende waarde van € 624.830. Voor (het bedrag van) de planschade verwijst eiser naar het hiervoor genoemde door [B] op 26 september 2009 opgestelde taxatierapport.
8. Met de door verweerder in de stukken en de ter zitting gegeven toelichting heeft verweerder tegenover de betwisting door eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten zodanig vergelijkbaar zijn met de woning, dat zij geschikt zijn ter bepaling van de waarde van de woning.
9. De data waarop de transacties inzake die vergelijkingsobjecten hebben plaatsgevonden, liggen zodanig dicht (namelijk minder dan een jaar verwijderd van de waardepeildatum) bij de waardepeildatum dat de transactiegegevens een geschikt uitgangspunt voor de waardebepaling vormen. De omstandigheid dat verweerder een aantal transactiegegevens reeds eerder had gebruikt voor de bepaling van de waarde van de woning op een eerdere waardepeildatum, staat – anders dan eiser meent – niet eraan in de weg dat verweerder diezelfde gegevens gebruikt voor de waardebepaling naar de thans onderhavige peildatum 1 januari 2012.
10. Verweerder heeft uit de primaire transactiegegevens betreffende de vergelijkingsobjecten, met correcties voor indexering wegens wijzigingen in het prijspeil en voor relevante verschillen op het punt van kwaliteit, onderhoud, voorzieningen en ligging, en met inachtneming van (onderbouwde) aannames omtrent grondwaarden, een (getaxeerde) waarde voor het pand afgeleid. Deze methodiek is naar het oordeel van de rechtbank consistent en toetsbaar. De rechtbank acht het dan ook misplaatst om deze ‘Waardeopbouw’ als ‘een kwak gegevens’ te (dis)kwalificeren, zoals eiser heeft gedaan.
11. Alvorens te kunnen beoordelen of verweerder (ten volle) in zijn bewijslast is geslaagd, dient evenwel beoordeeld te worden of verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser de uitgangspunten en aannames van de in het taxatierapport vermelde Waardeopbouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
12. Eiser heeft in dit verband gesteld, zakelijk weergegeven, dat de in het taxatierapport vermelde factoren voor kwaliteit, onderhoud, voorzieningen en ligging (hierna: KOVL-factoren) niet betrouwbaar zijn omdat ze op uiteenlopende tijdstippen en volgens niet-eenduidige criteria zijn vastgesteld, en dat een aantal van de aldus vastgestelde factoren evident afwijkt van hetgeen hij door eigen waarneming ‘in de buurt’ heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder had bij [a-straat 3] de factor onderhoud 2 moeten zijn in plaats van 1, en bij [a-straat 2] had dit 3 moeten zijn in plaats van 2. Verweerder heeft gesteld dat de vastgestelde factoren een redelijke afspiegeling van de werkelijkheid vormen.
13. De rechtbank stelt voorop dat bij waardebepaling volgens de vergelijkingsmethode rekening dient te worden gehouden met relevante verschillen tussen de in de vergelijking betrokken objecten. Niet in geschil is dat het bij kwaliteit, onderhoud, voorzieningenniveau en (vooral) ligging om relevante verschillen kan gaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige KOVL-factoren dusdanig onbetrouwbaar zijn dat zij bij de vergelijking terzijde moeten worden gesteld. De rechtbank acht bovendien niet (zonder meer) aannemelijk dat een relatief gering verschil in onderhoudssituatie of voorzieningenniveau voldoende aanleiding vormt voor een correctie van de opstalwaarde met (niet minder dan) 10%. De rechtbank kan eiser in zijn standpunt te meer niet volgen omdat dat eiser in vorengenoemde procedure bij het Gerechtshof Amsterdam het standpunt heeft ingenomen dat bij [a-straat 3] de factor onderhoud 1 moeten zijn in plaats van 2. Verweerder heeft eiser in de onderhavige procedure hierin gevolgd. Thans is eiser zonder nadere onderbouwing kennelijk van mening dat deze wijziging weer ongedaan moet worden gemaakt.
14. De kritiek van eiser is daarnaast gericht op de vastgestelde grondwaarde en met name op de daarbij gehanteerde grondstaffel. Eiser stelt dat die grondstaffel
niet gefundeerd is in empirische gegevens en, meer in het bijzonder, dat ongecorrigeerde toepassing van deze grondstaffel leidt tot onrealistische overschatting van de waarde van percelen in (de onderhavige buurt van) [Z] die een grotere oppervlakte hebben dan het ‘standaardperceel’ van 260 m² waarvan volgens belanghebbende zou moeten worden uitgegaan. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de extra 121 m² grond van eiser apart is berekend. Daarbij is de waarde van de extra grond gesteld op ongeveer € 150 per vierkante meter. Die waarde is gebaseerd op de enige verkoop in het van belang zijnde gebied, namelijk de verkoop van extra grond aan de bewoners van het object [d-straat 1] . Dat object bevindt zich vanuit de woning van eiser bezien aan de overkant van de [e-straat] en is ongeveer 600 meter verwijderd van de woning. De verkoop heeft plaatsgehad op 26 november 2012 en daarbij is 180 m2 grond verkocht voor een bedrag van € 27.000. Dat levert een waarde op van € 150 per vierkante meter. Deze gegevens sluiten aan bij de gronduitgifteprijzen die de gemeenten Heemstede en Bloemendaal hanteren, aldus verweerder.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met bovenstaande verklaring van de opbouw van de grondstaffel is geslaagd in haar bewijslast. Eisers verwijzing naar grondprijzen uit Hoorn of elders zijn niet relevant. De rechtbank acht in navolging van verweerder aannemelijk dat grond in [Z] duur(der) is, zodat de grondwaarde dan ook moet worden afgeleid uit verkoopgegevens binnen de gemeente. De door eiser toegepaste regressie-analyse (als eerder vermeld onder 7) heeft als bezwaar dat zij op slechts drie vergelijkingsobjecten is gebaseerd; de selectie van een willekeurig ander drietal (vergelijkbare) objecten zou tot andere uitgangswaarden voor grond en opstal hebben geleid. De validiteit van de uitkomst van eisers analyse komt daardoor op losse schroeven te staan. Het uitgangspunt van eiser dat alle grond boven 260 m² als ‘extra tuingrond’ tegen een waarde van € 100 per m² in aanmerking moet worden genomen, is daarenboven niet op enig vergelijkingsgegeven gebaseerd en is daarmee arbitrair. Daar komt bij dat eiser de ‘extra tuingrond’ tegen € 100 per m² in de berekening betrekt, terwijl de ter zitting door verweerder vermelde onweersproken transactiegegevens erop duiden dat de waarde van dergelijke grond omstreeks € 150 per m² ligt.
16. De rechtbank verwerpt de stelling van eiser dat de waarde verminderd dient te worden wegens zogenoemde planschade. In 2009 heeft een bestemmingsplanwijziging plaatsgevonden waardoor de opstallen op de aan eisers woning grenzende erven meer uitbouwmogelijkheden hebben gekregen. Voor zover al sprake is van schade door de bestemmingsplanwijziging moet deze dan ook geacht te zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van de door verweerder genoemde vergelijkingsobjecten.
17. Eisers verwijzing naar het taxatierapport opgemaakt door [B] waarin de waarde is vastgesteld per 16 september 2009 leidt niet tot het door hem gewenste resultaat omdat deze datum te ver is verwijderd van de waardepeildatum. Bovendien ontbreekt in dit rapport een onderbouwing met transactiecijfers van vergelijkingsobjecten. De rechtbank krijgt hierdoor geen inzicht of en in welke mate bij deze de uitgangspunten van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ zijn gehanteerd. Dit klemt te meer omdat het rapport niet is opgemaakt ten behoeven van een vaststelling van de waarde in het kader van de Wet WOZ maar in verband met een door eiser in te dienen planschadeclaim. Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat eisers taxatierapport niet bruikbaar is voor de waardevaststelling op de waardepeildatum 1 januari 2012.
18. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat verweerder heeft gemanipuleerd met de keuze van de vergelijkingsobjecten. Zoals hierboven geoordeeld voldoen de vergelijkingsobjecten aan de daar aan te stellen eisen. Dat verweerder zijn waardevaststelling heeft gebaseerd op een andere of grotere groep objecten heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
19. Hetgeen eiser overigens in beroep heeft aangevoerd en/of heeft gehandhaafd leidt wegens gebrek aan feitelijke grondslag en/of wegens gemis aan relevantie, niet tot een ander oordeel over de waarde van de woning.
Slotsom
20. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”