ECLI:NL:GHAMS:2016:278

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
23-003741-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van een medeleerling op school

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor mishandeling en heeft in een klaslokaal zijn voormalige vriendin, de medeleerlinge [slachtoffer], mishandeld. Dit gebeurde in aanwezigheid van andere leerlingen, waarbij de verdachte haar tegen het hoofd sloeg, aan haar haren trok en haar schopt. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van 300 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte, een zwaardere straf rechtvaardigen. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar, en wees de geldboete af. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding van € 700,00 gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade werd vastgesteld op € 300,00. De vordering voor materiële schade werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd.

Het hof benadrukte dat de mishandeling een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] vormde en dat de school een veilige omgeving voor leerlingen moet zijn. De verdachte werd gewaarschuwd dat hij zich moet onthouden van verdere strafbare feiten, anders kan de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd. Het arrest is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

parketnummer: 23-003741-15
datum uitspraak: 29 januari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer
13-090112-14 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, naast een geldboete van 300 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een klaslokaal medeleerlinge [slachtoffer], zijn voormalige vriendin, tegen haar hoofd geslagen, aan haar haren getrokken, aan haar haren over de vloer gesleurd en tegen het lichaam geschopt, in de aanwezigheid van andere leerlingen, nadat zij een opmerking had gemaakt die de verdachte niet zinde. [slachtoffer] heeft daarbij letsel bekomen en pijn ondervonden. Aldus heeft verdachte – op een vernederende wijze – inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] gemaakt. Deze handelwijze van de verdachte getuigt daarnaast van een gebrek aan respect voor de school waarvan [slachtoffer] en de verdachte leerling waren en is een aantasting van de maatschappelijke opvatting dat een school voor de leerlingen een veilige omgeving dient te zijn. Verdachte heeft bij dit alles alleen aandacht gehad voor zijn eigen gevoel van krenking.
Het hof heeft voorts in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 30 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van onder meer mishandeling onherroepelijk is veroordeeld. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In beginsel acht het hof gelet op het vorenstaande de oplegging van een taakstraf als door de politierechter is gedaan passend en geboden. Terecht echter heeft de advocaat-generaal erop gewezen dat deze strafmodaliteit, gelet op de documentatie van de verdachte en het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, niet meer aan de orde is. Voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ziet het hof thans nog geen aanleiding. Naar het oordeel van het hof dient voor de verdachte in ieder geval zeer duidelijk te zijn dat er voor hem het nodige op het spel staat, hetgeen hem moet weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten. Het hof is – alles overwegende – met de advocaat-generaal – van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaar een passende en geboden reactie vormt. Voor het daarnaast opleggen van een geldboete ziet het hof geen aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00 (€ 400,00 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht te bepalen dat de vordering in termijnen mag worden betaald.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet zou moeten worden toegewezen, omdat hij dit als straf ervaart. Het betreft hier echter een civielrechtelijke vordering in het kader van een strafzaak, waarbij slechts geldt of de verdachte naar civielrechtelijke maatstaven gehouden is de gevorderde schade te vergoeden. Dat is het geval, nu uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken is dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor andere overwegingen, wat daarvan verder ook zij, is geen plaats. Het hof waardeert deze immateriële schade op € 300,00, gelet op de omstandigheden van het geval zoals blijkt uit het strafdossier en de onderbouwing van de vordering door de benadeelde partij.
Voor wat betreft de materiële schade, namelijk het verlies van de telefoon, is uit het onderzoek ter terechtzitting dan wel uit de overgelegde stukken onvoldoende gebleken dat de schade van de benadeelde partij € 400,00 bedroeg. Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat de vordering door de verdachte in termijnen kan worden betaald, nu hetgeen in dat verband door de raadsman en de verdachte is aangevoerd ontoereikend is om te concluderen dat de draagkracht van de verdachte hiertoe noopt, gelet op de hoogte van de toegewezen vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en motivering daarvan en ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2016.
Mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.