In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor mishandeling en heeft in een klaslokaal zijn voormalige vriendin, de medeleerlinge [slachtoffer], mishandeld. Dit gebeurde in aanwezigheid van andere leerlingen, waarbij de verdachte haar tegen het hoofd sloeg, aan haar haren trok en haar schopt. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van 300 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte, een zwaardere straf rechtvaardigen. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar, en wees de geldboete af. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding van € 700,00 gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade werd vastgesteld op € 300,00. De vordering voor materiële schade werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd.
Het hof benadrukte dat de mishandeling een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] vormde en dat de school een veilige omgeving voor leerlingen moet zijn. De verdachte werd gewaarschuwd dat hij zich moet onthouden van verdere strafbare feiten, anders kan de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer worden gelegd. Het arrest is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de griffier aanwezig.