In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 17 april 2015 te Assendelft. De tenlastelegging omvatte het slaan, vastpakken bij de nek en duwen tegen het lichaam van de levensgezel. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 maart 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat het feit niet bewezen kon worden, omdat de gedragingen niet door twee of meer bewijsmiddelen gedekt zouden zijn. Het hof heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat de tenlastegelegde gedragingen voldoende steun vonden in de verklaringen van het slachtoffer en andere feiten uit het dossier.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete, maar in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een taakstraf van dertig uren geëist. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de impact op de kinderen van de verdachte en de aangeefster. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een taakstraf van dertig uren, met een proeftijd van twee jaren. Het vonnis van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.