ECLI:NL:GHAMS:2016:2625

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
23-003601-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf in hoger beroep wegens mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2015. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel, diefstal en belediging van een ambtenaar. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de strafoplegging en legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 134 dagen, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan ernstige mishandelingen van zijn levensgezel, die op dat moment hoogzwanger was, en aan mishandeling van de ex-partner van zijn vriendin. Het hof hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan ADHD en een persoonlijkheidsstoornis, en met het feit dat hij in therapie is. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend was, gezien de omstandigheden en de behandeling die de verdachte ondergaat. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

parketnummer: 23-003601-15
datum uitspraak: 5 juli 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-810364-14 en 15-103321-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof;
- acht slaat op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 14 juni 2016;
- de in rechtbankoverweging onder 3.2 omtrent de redengevende feiten en omstandigheden onder feit 3 genoemde datum leest als 9 oktober 2013;
- de rechtbankoverwegingen onder 3.3 omtrent feit 2 vervangt door onderstaande overweging.

Bewijsoverweging

Feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van dit feit niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat de politie een melding heeft gekregen dat een hoogzwangere vrouw in elkaar werd geslagen door een man. De verbalisanten die deze hoogzwangere vrouw, naar later blijkt verdachtes vriendin [slachtoffer], ter plaatse aantreffen, constateren onder meer dat zij opgedroogd bloed onder haar neus heeft. Desgevraagd verklaart [slachtoffer] dat haar vriend dit gedaan heeft. Ze verklaart ook dat de door de verbalisanten geconstateerde blauwe plek op haar hoofd door haar vriend komt. Voorts benoemt zij dat een andere blauwe plek ouder letsel betreft, dat haar vriend eerder die week had toegebracht. Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte [slachtoffer] op 18 augustus 2014 mishandeld heeft.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor de in eerste aanleg onder het parketnummer 15/810364-14 gevoegde feiten 1, 2, 3, 4 en 5 en het onder parketnummer 15/103321-14 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van voorarrest, waarbij als bijzondere voorwaarden zijn gesteld een meldplicht, een behandelverplichting en een detox-opname. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 2] zijn toegewezen tot een bedrag van € 368,21, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van zijn levensgezel. Daarbij heeft hij haar onder meer geslagen, getrapt en haar neus en mond dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden. Ten tijde van de mishandeling op 18 augustus 2014 was zijn levensgezel 9 maanden zwanger van hun eerste kindje. De tweede mishandeling vond thuis plaats terwijl hun baby in de woning aanwezig was. Deze strafbare feiten moeten worden aangemerkt als een zeer ernstige vorm van huiselijk geweld. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vriendin. Ook heeft hij haar gevoel van veiligheid aangetast temeer nu de verdachte en zijn vriendin samenwoonden en een relatie hebben; omstandigheden waarbinnen men erop moet kunnen vertrouwen niet te worden mishandeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van huiselijk geweld nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling en de bedreiging van de ex-partner van zijn vriendin. Ook dit zijn ernstige strafbare feiten. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal en belediging van een ambtenaar in functie. Dit zijn nare en kwalijke zaken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt het hof rekening met het psychologisch rapport Pro Justitie van 1 januari 2015, opgesteld door drs. [deskundige], GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gecombineerde type (ADHD) en van cannabisafhankelijkheid. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. Daarnaast is er sprake van een partner-relatieprobleem. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 was de verdachte in enigszins verminderde mate in staat om het ontoelaatbare van zijn handelen in te zien en was hij (vooral) verminderd in staat tot het maken van adequate gedragskeuzes en naar dat inzicht te handelen. De onderzoeker heeft geadviseerd om hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Met de conclusie van dit rapport kan het hof zich verenigen.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte en zijn vriendin sinds driekwart jaar in relatietherapie zijn. Daarnaast volgt de verdachte individuele therapie en heeft hij gedurende een jaar schematherapie gevolgd. Door verschillende technieken leert verdachte beter om te gaan met momenten van ruzie. Alle begeleiding van de verdachte en zijn vriendin vindt plaats bij Palier, waar de behandelingen ook gericht zijn op de terugkeer van hun uit huis geplaatste zoontje. De verdachte heeft voorts vorig jaar vrijwillig een detox-opname ondergaan.
Het hof stelt vast dat de verdachte een intensief behandeltraject volgt, alleen en samen met zijn vriendin. Dit traject loopt al enkele maanden en het hof ziet het belang van de verdachte om dit traject niet te doorkruizen met een lange gevangenisstraf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juni 2016 is hij ter zake van geweldsmisdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een voorwaardelijk strafdeel en een forse taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Bijkomende straf

Het hof is van oordeel dat het onder 4 bewezenverklaarde feit met betrekking van de hierna noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen is begaan. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 63, 266, 267, 285, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een tweetal vorderingen tot schadevergoeding. Deze bedragen in totaal € 648,21. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 368,21. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-810364-14 onder 3 en in de zaak met parketnummer 15-103321-14 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-810364-14 onder 5 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
134 (honderdvierendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de verslavingsreclassering Palier, op het in de uitnodigingsbrief vermelde adres en tijdstip en zich hierna zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde zich laat begeleiden door de Materieel Juridische Dienst van Palier.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal laten behandelen door de Forensische Poli van Palier (nadat de behandeling bij de Waag is afgerond) of een dergelijke instelling voor forensische psychiatrie, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een krik (goednummer 300727)
- een dopsleutel (goednummer 300729)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-810364-14 onder 3 en in de zaak met parketnummer 15-103321-14 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 250,00 met ingang van 09 oktober 2013;
- over een bedrag van € 100,00 met ingang van 24 januari 2014,
telkens tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-810364-14 onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-810364-14 onder 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.M. van der Nat en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 juli 2016.
Mr. A.M. Kengen en mr. M.M. van der Nat zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.