In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor onder andere diefstal met geweld en afpersing. Na een cassatieberoep bij de Hoge Raad, dat leidde tot terugverwijzing, heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte werd vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen voor diefstal met geweld, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de voorwerpen met een crimineel doel had verworven. Het hof oordeelde dat, hoewel de aangetroffen voorwerpen duiden op een criminele bestemming, er onvoldoende bewijs was voor het concrete misdadige doel van de verdachte. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen en drugs, maar het hof heeft de straffen voor deze feiten vastgesteld op 2 maanden gevangenisstraf en 120 uur taakstraf, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn niet was overschreden, ondanks de lange duur van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.