Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
verzekeraargarant staat tegenover de benadeelde of de regresnemende verzekeraar van de vrachtwagen. Op gelijke wijze staat NBM als verzekeraar garant tegenover het Duitse Bureau. In zoverre is de door NBM gegeven uitleg in overeenstemming met de systematiek van de WAM. Op grond van artikel 2 lid 1 van de WAM dient de bezitter van een gewoonlijk in Nederland gestald motorrijtuig een aansprakelijkheidsverzekering te sluiten. Deze verzekering moet ook dekking bieden voor schade in het buitenland (artikel 3 lid 3 WAM eerste twee zinnen). De lidstaten dienen een nationaal bureau aan te wijzen dat de schade afwikkelt die door buitenlandse motorrijtuigen in die lidstaat is veroorzaakt (voor Nederland is dit geregeld in artikel 2 lid 6 WAM). In voorkomende gevallen betaalt NBM uit hoofde daarvan aan het Duitse Bureau, dus ter zake van de schade die door Nederlandse motorrijtuigen in Duitsland is veroorzaakt. NBM heeft voor het betaalde bedrag verhaal op degene op wie de verplichting tot verzekering rust, voor zover de verzekeringsverplichting niet is nagekomen (artikel 3 lid 3 slotzin).
Het hof volgt NBM hierin niet. T.I.P. heeft terecht aangevoerd dat, nu voor haar geen verzekeringsplicht bestaat, de aanhangwagens vallen onder de verzekering van de houder van de vrachtwagens die de aanhangwagens hebben getrokken. Bij een schadevoorval in Duitsland waarbij een aanhangwagen van T.I.P. is betrokken, is bij gebreke van een verzekeringsverplichting voor T.I.P. binnen het systeem van de groene kaart zowel voor het Duitse Bureau als voor NBM geen rol weggelegd. Voor de gevallen waarin geen verzekeringsplicht bestaat, kunnen het Duitse Bureau en NBM immers niet worden aangemerkt als verzekeraar in de zin van de toepasselijke regelgeving. Alleen ter zake van het voertuig waarvoor een verzekeringsplicht bestond, waren het Duitse Bureau en/of NBM als verzekeraar gehouden aan benadeelden of regresnemende verzekeraars tot uitkering over te gaan. En alleen voor díe uitkering was verhaal mogelijk op degene op wie de verplichting tot verzekering rustte, voor zover die verzekeringsplicht niet was nagekomen. Deze situatie doet zich ten aanzien van de aanhangwagens van T.I.P. bij gebreke van een verzekeringsplicht niet voor.
Omdat in verband met de onderhavige schadevoorvallen in Duitsland binnen het systeem van de groene kaart voor het Duitse Bureau geen rol is weggelegd, kan niet worden aangenomen dat het Duitse Bureau tegenover benadeelden of regresnemende verzekeraars was gehouden betalingen te verrichten. Bij gebreke daarvan bestaat voor de door NMB bepleite borgtocht en/of subrogatie geen grond. T.I.P. heeft dat terecht bestreden.
Ook als veronderstellenderwijs ervan zou worden uitgegaan dat T.I.P. jegens benadeelden civielrechtelijk aansprakelijk is en door hen tot schadevergoeding kan worden gehouden, meent T.I.P. – uitgaande van de toepasselijkheid van Nederlands recht – dat niet van ongerechtvaardigde verrijking gesproken kan worden. Dit verweer slaagt. Zonder medeweten van T.I.P. en op eigen initiatief heeft het NBM uitbetalingen aan het Duitse Bureau gedaan. Zij heeft dat zonder toereikende grond gedaan, namelijk op grond van een uitleg van een Duitse uitspraak die geen betrekking heeft op de feitelijke situatie zoals die in dit geding aan de orde is. Nu geen toereikende rechtsgrond voor de betaling door NBM kan worden aangewezen, kan niet worden aangenomen dat T.I.P. ongerechtvaardigd ten koste van NBM is verrijkt.