Uitspraak
mr. M. van Hooijdonk, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. M. Wolters, kantoorhoudende te Amsterdam,
DE GEZAMENLIJKE, NIET BIJ NAAM BEKENDE, OVERIGE HOUDERS VAN AANDELEN AAN TOONDER IN HET GEPLAATSTE KAPITAAL VAN DE NAAMLOZE VENOOTSCHAP XEIKON N.V., GEVESTIGD TE SLUIS,
1.Het verdere verloop van het geding
- primair dat de Ondernemingskamer drie deskundigen (althans een deskundige) zal benoemen om de waarde van de aandelen te bepalen en deze te gelasten daarbij acht te slaan op de vordering van Xeikon op haar bestuurders, commissarissen en/of grootaandeelhouders;
- subsidiair dat de waardering zal worden aangehouden totdat de Ondernemingskamer in de enquêteprocedure inzake Xeikon zal hebben geoordeeld over wanbeleid;
- meer subsidiair dat de vorderingen van XBC c.s. zullen worden afgewezen op grond van artikel 2:92a lid 4 BW.
2.De gronden van de beslissing
fairnessvan het door XBC uitgebrachte bod en op de gedragingen van - leden van organen van - Xeikon voorafgaand aan en tijdens dat openbaar bod. Niet valt uit te sluiten dat dit een en ander relevant zal zijn voor de in het kader van deze uitkoopprocedure door de Ondernemingskamer vast te stellen prijs voor de aandelen in Xeikon. Bij de waardering van de over te dragen aandelen dient immers te worden uitgegaan van alle feiten en omstandigheden die de waarde bepalen, waaronder ook (mogelijke) vorderingen van de vennootschap op bestuurders, commissarissen en/of aandeelhouders. Daarbij verdient reeds opmerking dat er situaties denkbaar zijn waarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat een vordering van een vennootschap uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad op bestuurders, commissarissen en/of aandeelhouders niet bij de waardering van de aandelen wordt betrokken om de enkele reden dat de vennootschap – zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat – niet bereid zal zijn een dergelijke vordering in te stellen.
3.De beslissing
mr. R. Verheggen, griffier, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2016.