ECLI:NL:GHAMS:2016:2470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
23-000369-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake milieudelicten en afvalstoffen op openbare weg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het onrechtmatig deponeren van afvalstoffen, waaronder zandzakken en grindtegels, op de openbare weg nabij een inzamelvoorziening. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair verwijt inhield dat de verdachte deze afvalstoffen had achtergelaten, terwijl het subsidiaire verwijt betrof het ontdoen van deze stoffen in vereniging met anderen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de afvalstoffen bij de verdachte waren ontstaan, wat leidde tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen geacht, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Wet milieubeheer. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 200,- en vier dagen hechtenis, met de voorwaarde dat de geldboete niet ten uitvoer zou worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van één jaar opnieuw schuldig maakte aan een strafbaar feit. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-000369-14
datum uitspraak: 10 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-200718-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 16 september 2011, althans in of omstreeks de maand september 2011, te Amsterdam op en/of in de omgeving van de Fagelstraat, al dan niet opzettelijk, vier, althans een of meer zandzakken en/of een of meer (grind)tegels en/of een of meer stukken puin en/of een (kartonnen) doos, althans een of meer afvalstoffen, welke bij hem zijn ontstaan, heeft gedeponeerd en/of achtergelaten, althans handelingen met betrekking tot die afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, waarvan hij wist en/of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan; de hierboven voorkomende termen worden - voor zover van toepassing - gebruikt in de zin van de Wet milieubeheer;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 september 2011 te Amsterdam al dan niet opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen zich heeft ontdaan van vier, in elk geval een of meer zakken zand en of grindtegels en/of stukken puin, in elk geval een of meer afvalstoffen door deze buiten een inrichting op de Fagelstraat aldaar op de bodem te brengen en/of te deponeren en/of achter te laten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de afvalstoffen die de verdachte heeft achtergelaten bij hem zijn ontstaan. De verklaring van de verdachte tegenover de buitengewoon opsporingsambtenaar dat hij ‘het (het hof begrijpt: het afval) ergens kwijt moest’ en ‘het afval afkomstig is uit een tuin’ acht het hof hiertoe onvoldoende. Dit geldt temeer nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verklaard dat het afval van een vriend was en hij deze vriend heeft geholpen, hetgeen het hof niet tegenstrijdig acht met zijn eerdere verklaring tegenover de buitengewoon opsporingsambtenaar.
Gelet hierop zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 16 september 2011 te Amsterdam opzettelijk tezamen en in vereniging met anderen, zich heeft ontdaan van vier zakken zand en grindtegels door deze buiten een inrichting op de Fagelstraat aldaar op de bodem te deponeren.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 400,-, waarvan € 200,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door de verdachte en twee andere personen zijn zakken zand en grindtegels op de openbare weg naast een inzamelvoorziening gedeponeerd. Dit afval is niet als grof (huishoudelijk) afval aan te merken dat op deze wijze ter inzameling had mogen worden aangeboden. Voorts is dit op een andere dag gebeurd dan op de dag dat de gemeentelijke inzameldienst het afval aldaar pleegt op te halen. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de vervuiling van de stad, hetgeen nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2016 is hij niet recentelijk strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met het tijdsverloop tussen het plegen van het bewezen verklaarde feit en de behandeling in hoger beroep, alsmede de geschetste financiële situatie waarin de verdachte verkeert, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M.C.C. Tubbing, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2016.
mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M.C.C. Tubbing zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[....]