4.1.De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“2. In geschil is de waarde van het object op de waardepeildatum 1 januari 2013.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het object te hoog is gewaardeerd. De
vergelijkingsobjecten zijn volgens eiser onvoldoende vergelijkbaar met het object, de hoge
prijzen zijn betaald door [X B.V.] die een idealistisch doel heeft en hiervoor een bijna
onbeperkt budget kan besteden. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen het object van eiser
en de Vergelijkingsobjecten met betrekking tot de ligging, bodem en bereikbaarheid. Het
object van eiser heeft een lange beschoeiing die in slechte staat verkeert, hetgeen kostbaar is
om te laten plaatsen. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat het object veel groter is dan de
vergelijkingsobjecten, maar dat van het object slechts een klein gedeelte bruikbaar is als
recreatieland. Hoewel de vierkante meterprijs juist is, klopt de verhouding bruikbaar
eiland/natuurgebied waar verweerder vanuit is gegaan niet.
4. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegde
taxatiematrix. In deze matrix is de waarde van het object getaxeerd op € 89.055. Het object is
als volgt onderverdeeld: 4965 m2 grondoppervlakte met een prijs van € 17 per m2, 1200 m2
rietland met een prijs van € 3 per m2 en 4054 m2 water. Naast gegevens van het object, bevat
de matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten, zijnde [object 2] ,
[object 3] , [object 4] , [object 5] ,
[object 6] .
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende
zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de
volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger
de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer.
Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest
geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de
onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de
waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de door verweerder gehanteerde
vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank overweegt dat verweerder
heeft toegelicht dat slechts één van de vergelijkingsobjecten, [object 6] , is
aangekocht door [X B.V.] . Verweerder heeft verder verklaard een gesprek te hebben
gehad met de eigenaar van [X B.V.] , waaruit is gebleken dat deze een marktconforme
prijs heeft willen betalen voor het object. Verweerder heeft er verder op gewezen dat de prijs
van het object in lijn ligt met de prijs van de andere vergelijkingsobjecten. Gelet op de
toelichting van verweerder en bij gebrek aan een nadere onderbouwing van het standpunt van
eiser, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de verkoopprijs van het object
[object 6] niet marktconform zou zijn. Deze verkoop kan dus ter
onderbouwing als vergelijkingsobject worden gebruikt. Ook voor het overige zijn de in de
taxatiematrix genoemde vergelijkingsobjecten naar het oordeel van de rechtbank wat type en
ligging betreft voldoende vergelijkbaar met het object om als vergelijkingsobject te kunnen
dienen. Daarvoor hoeft geen sprake te zijn van identieke objecten. De vraag die vervolgens
moet worden beantwoord is de vraag of bij de waardering voldoende rekening is gehouden
met de onderlinge verschillen.
7. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat zijn object door het ontbreken van een goede
beschoeiing, de drassigheid en een slechtere bereikbaarheid een lagere waarde moet hebben,
overweegt de rechtbank dat verweerder, door een aanzienlijk lagere prijs per vierkante meter
te hanteren dan blijkt uit de vergelijkende verkopen en een verdeling te maken in rietland en
grondoppervlakte, in voldoende mate rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de
vergelijkingsobjecten en het object. Ten aanzien van het recreatiegebied heeft verweerder
een vierkante meter prijs gehanteerd van € 17,- per vierkante meter, hetgeen de helft is van
de gemiddelde vierkante meterprijs van de vergelijkingsobjecten. Voor het rietland of
natuurgebied heeft verweerder een zeer lage waarde gehanteerd van € 3,- per vierkante
meter. De stelling van eiser dat een groter deel van het eiland onbruikbaar natuurgebied
betreft en dus op deze vierkante meterprijs moet worden gewaardeerd, volgt de rechtbank
niet. Verweerder heeft toegelicht dat het object in 2005 ter plaatse is bezocht door de
taxateur van de gemeente, die vervolgens een verdeling heeft gemaakt in natuurgebied en
recreatiegebied. Nu eiser zijn stelling, dat deze verhouding feitelijk anders is, niet concreet
heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfel aan de door verweerder
gemaakte verdeling. De rechtbank merkt hierbij op dat het feit dat een deel van het object nu
niet bruikbaar is door begroeiing, niet betekent dat het niet bruikbaar is te maken. De
omstandigheid dat het object mede daardoor in mindere staat van onderhoud verkeert dan de
vergelijkingsobjecten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende verdisconteerd in de
veel lagere vierkante meterprijs. Ten aanzien van het verschil in grootte tussen het object van
eiser en de vergelijkingsobjecten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de prijs
per vierkante meter wel iets afneemt bij grote percelen, maar niet in de mate waarin dat bij
woningen het geval is, gelet op de mogelijkheid van splitsing. De rechtbank acht dit
standpunt aannemelijk, nu uit de taxatiematrix volgt dat het perceel [object 2]
, met een grondoppervlakte van 605 m2 dezelfde vierkante meterprijs heeft als het object
[object 5] , met een grondoppervlakte van 1230 m2. Naar het oordeel van de
rechtbank heeft verweerder bij de waardering dus voldoende rekening gehouden met de
verschillen tussen het object van eiser en de vergelijkingsobjecten.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk
heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde van het object van eiser niet te hoog heeft vastgesteld.”