Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
4.3. Kosten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
belanghad.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X B.V.] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting die door de inspecteur van de Belastingdienst aan [X B.V.] is opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd 24 december 2013, betrof een bedrag van € 50.021 voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011, met daarbij een heffingsrente van € 4.019. De inspecteur had het bezwaar van [X B.V.] ongegrond verklaard, waarna de rechtbank het beroep van [X B.V.] op 30 april 2015 eveneens ongegrond verklaarde. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en voegt hieraan enkele aanvullende feiten toe. De kern van het geschil betreft de vraag of de advocaatkosten die [X B.V.] heeft gemaakt in het kader van de boedelverdeling bij de echtscheiding van haar toenmalige directeur, mevrouw [A], terecht als voorbelasting in mindering zijn gebracht op de omzetbelasting. Het Hof oordeelt dat de kosten van de advocaat niet zijn gemaakt in het kader van de onderneming van [X B.V.], maar in het privéleven van mevrouw [A]. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband is tussen de advocaatkosten en de bedrijfsactiviteiten van [X B.V.]. Het Hof bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken en er is geen kostenveroordeling opgelegd.