ECLI:NL:GHAMS:2016:2345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.190.782/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling in het geval van een afbetalingsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellant] voor de schuldsaneringsregeling. [Appellant] had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Amsterdam, dat op 2 mei 2016 was afgewezen. Het hof heeft de zaak behandeld op 14 juni 2016, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Diekstra, en een schuldhulpverlener. De kern van de zaak draait om de vraag of [appellant] in een uitzichtloze financiële situatie verkeert, waardoor hij in aanmerking zou komen voor de schuldsaneringsregeling.

[Appellant] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij al twintig jaar bezig is met het afbetalen van zijn schulden, die voornamelijk voortkomen uit zijn pilotenopleiding, en dat hij momenteel een netto salaris van € 4.000 ontvangt. Hij heeft een schuld van in totaal € 178.000, waarvan € 133.000 bij ABN AMRO, die bereid is een regeling te treffen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] zijn maandelijkse verplichtingen nakomt en dat er geen sprake is van betalingsonmacht. Het hof concludeert dat er nog mogelijkheden zijn voor [appellant] om tot een afbetalingsregeling te komen met ABN AMRO, en dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor de schuldsaneringsregeling zoals gesteld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de aanvraag van [appellant] voor de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. Het hof heeft [appellant] aangeraden om in gesprek te blijven met ABN AMRO om tot een acceptabele betalingsregeling te komen, en heeft de bank geadviseerd om enige coulance te betrachten, gezien de mogelijke toekomstige ontslagen bij Lufthansa.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.190.782/01
rekestnummer rechtbank : C/13/604943 / FT RK 16/647
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.M. Diekstra te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 9 mei 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 mei 2016, waarbij het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 14 juni 2016. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Diekstra voornoemd, die het beroepschrift heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de schuldhulpverlener, mevrouw [X] , verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de bij brief van 31 mei 2016 namens [appellant] overgelegde stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens over de genoemde stukken te beschikken.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet mogelijk is vast te stellen dat verzoeker niet in staat is zijn schulden te blijven voldoen en dat er zodoende geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 284, eerste lid Faillissementswet (Fw). [appellant] stelt dat hij thans in een onhoudbare c.q. uitzichtloze schuldensituatie verkeert. Hij is al twintig jaar aan het afbetalen (van rente en premie alleen) en zal in het meest gunstige geval nog 14 jaar en in het meest ongunstige geval bijna 29 jaar bezig zijn met aflossen van zijn schulden bij een maandelijkse afloscapaciteit van € 1.053,74 per maand. Hierbij moet [appellant] zien rond te komen van € 50,= per week.
[appellant] voert verder aan dat ABN AMRO Bank (hierna: AMB AMRO) weliswaar bij haar gedane voorstel een (nagenoeg) volledige renteconcessie heeft gedaan, maar dat dit aanbod slechts voor een jaar geldt. Bovendien kan ABN AMRO het voorstel jaarlijks herzien en hanteert zij een variabel rentepercentage. Vanwege de juridische haken en ogen heeft hij op aanraden van zijn schuldhulpverlener en advocaat dit voorstel afgewezen. Ten slotte voert [appellant] aan dat hij niet weet hoe lang hij dit (financieel) kan volhouden nu Lufthansa heeft aangekondigd dat zij moet gaan bezuinigen en dat een nieuwe ontslaggolf zal volgen.
2.2
Op grond van artikel 284, eerste lid, Fw kan een natuurlijke persoon, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Op de schuldenlijst van [appellant] staan in totaal vier schulden met een totaalbedrag van
€ 177.996,28, alle voortkomend uit de financiering van zijn pilotenopleidingen, te weten (1) een schuld van € 12.592,72 aan Nationale Nederlanden, ontstaan in 1996; (2) een schuld van
€ 7.595,03 aan KLM, ontstaan in 2005; (3) een schuld van € 23.910,55 aan KLM, ontstaan in 2005; en een schuld van € 133.897,98 aan ABN AMRO. [appellant] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende verklaard. In 1996 is [appellant] aangevangen met de pilotenopleiding. Voor het volgen van deze pilotenopleiding had [appellant] een financiering gesloten bij Nationale Nederlanden. Van de aangegane schuld resteert - na aflossingen - nog het hiervoor vermelde bedrag van € 12.592,72. Hij heeft deze opleiding na een aantal jaren met succes afgerond. Echter, door economische slechte tijden in de luchtvaart is hij er toen niet in geslaagd werk te vinden. In de jaren vanaf 2001 zag het vanwege de aanslagen op 11 september 2001, diverse oorlogen in de wereld, uitbraak van SARS en economische recessie er somber uit voor de luchtvaart en stond [appellant] voor de vraag of hij nog langer geld moest steken in het geldig houden van zijn brevet. Omdat er geen concreet uitzicht was op werk besloot [appellant] hiermee te stoppen. Nadat in 2005 herstel kwam, is [appellant] bij KLS wederom een pilotenopleiding gestart, ditmaal gefinancierd door ABN AMRO. Kort vóór het einde van de opleiding is [appellant] weggestuurd omdat hij niet voldeed aan de opleidingsnormen. Uiteindelijk is [appellant] aan het werk gegaan bij Lufthansa waar hij thans werkzaam is als co-piloot. [appellant] heeft nog een beroep gedaan op het KLS Garantiefonds teneinde het volledige financieringsbedrag vergoed te krijgen, maar dit beroep is afgewezen omdat het Garantiefonds zich op het standpunt stelde dat [appellant] via hen bij Lufthansa aan werk is gekomen. [appellant] was het hier niet mee eens en heeft een juridische procedure geëntameerd. Hij heeft die procedure echter verloren.
2.4
[appellant] stelt weliswaar dat hij thans in een onhoudbare c.q. uitzichtloze situatie verkeert, maar niet is gebleken dat hij door betalingsonmacht in het geheel niet meer in staat is aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Gebleken is dat [appellant] zijn maandelijkse financiële verplichtingen nakomt en dat van opeising van een of meer vorderingen thans geen sprake is. Aldus kan niet worden gezegd dat [appellant] thans verkeert in een toestand waarin hij is opgehouden te betalen als bedoeld in artikel 284, eerste lid, Fw. Dat brengt mee dat het hof de vraag dient te beantwoorden of redelijkerwijs is te voorzien dat [appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. In dit kader dient te worden beoordeeld of [appellant] in een zodanig problematische financiële positie verkeert, dat hij tot in lengte van jaren met zijn schuld(en) achtervolgd kan worden. Daarbij is van belang of [appellant] al gedurende langere tijd alles doet wat in zijn vermogen ligt om te komen tot een vermindering van de schuld aan ABN AMRO, terwijl dit niet of nauwelijks leidt tot vermindering. Ook de houding van ABN AMRO speelt daarbij een rol.
2.5
Gebleken is dat [appellant] sedert ongeveer een jaar bezig is met het onderzoeken van de mogelijkheden om tot aflossing te komen van de financiering van zijn pilotenopleiding (hierna: pilotenfinanciering). Tot dusverre is ABN AMRO die met een vordering van
€ 133.897,98 verreweg het grootste deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, bereid gebleken een regeling te treffen, bijvoorbeeld door het doen van een renteconcessie van 0,2% voor een jaar bij een aflossing van € 399,21 per maand. Gelet op het huidige inkomen van [appellant] dat ongeveer € 4.000,= netto bedraagt, en een berekende afloscapaciteit van
€ 1.053,74, kan thans niet worden gesproken van een problematische situatie. De enkele omstandigheid dat [appellant] tot dusverre niet heeft kunnen aflossen op de schuld aan ABN AMRO, acht het hof op zichzelf onvoldoende om te zeggen dat hij verkeert in een zodanig problematische financiële positie dat hij tot in lengte van jaren met zijn schuld(en) achtervolgd kan worden. In dit verband acht het hof van belang dat ABN AMRO, hoewel zij het aanbod van [appellant] van betaling van 21,31 % van de vordering tegen finale kwijting van het restant heeft afgewezen, met haar gedane tegenaanbod - de rente gedurende een jaar nagenoeg op nul procent te zetten - de bereidheid heeft uitgesproken om met [appellant] te zoeken naar een voor beide partijen aanvaardbare afbetalingsregeling. Het had op de weg van [appellant] gelegen om met de bank verder te onderhandelen in plaats van zich direct te wenden tot de rechter met een beroep op de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit klemt te meer nu tussen het aanbod van [appellant] en het tegenaanbod van ABN AMRO nog voldoende ruimte is voor het doen van nadere voorstellen over en weer. Het staat [appellant] daarbij vrij in alle redelijkheid met ABN AMRO overeen te komen dat gemaakte afspraken worden bijgesteld wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het hof maakt uit een en ander op dat de mogelijkheid dat [appellant] en ABN AMRO overeenstemming kunnen bereiken over een voor beide partijen aanvaardbare afbetalingsregeling, nog open ligt. Aldus mag van [appellant] in de gegeven omstandigheden worden verwacht dat hij met ABN AMRO in gesprek gaat teneinde te trachten tot een acceptabele betalingsregeling te komen dan wel met zekerheid te kunnen vaststellen dat vanwege een gebrek aan financiële ruimte een voor beide partijen aanvaardbare regeling niet haalbaar is. Het hof geeft ABN AMRO hierbij in overweging om enige coulance te betrachten nu niet valt uit te sluiten dat [appellant] – gelet op mogelijk toekomstige ontslagen bij Lufthansa – over enige tijd niet meer zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Indien desondanks mocht blijken dat het bij die gelegenheid niet tot een aanvaardbare oplossing is gekomen, staat het [appellant] vrij de rechtbank te verzoeken ABN AMRO te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw alvorens wederom een beroep te doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op grond van al het voorgaande oordeelt het hof dat redelijkerwijs (nog) niet is te voorzien dat [appellant] , mede gelet op het feit dat hij beschikt over een aanzienlijke afloscapaciteit, niet zal kunnen voortgaan met het afbetalen van zijn schulden en voldoet [appellant] om die reden thans nog niet aan het in artikel 284, eerste lid, Fw bepaalde.
2.6
Dit leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.H. Lankhorst en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.