4.1.De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
7. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aangifte ib/pvv op het onderdeel sparen en beleggen onjuist of niet volledig is gedaan, kan, ingevolge artikel 67d, eerste lid, tweede lid en vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan de belastingplichtige een vergrijpboete van ten hoogste 300 procent worden opgelegd. Op grond van paragraaf 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 wordt een vergrijpboete van 150 procent van de boetegrondslag opgelegd indien sprake is van opzet.
8. Verweerder heeft de vergrijpboetes van 50% opgelegd ter zake van de correcties van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen omdat eiser heeft nagelaten de waarde van zijn onroerende zaken in zijn aangiften ib/pvv 2011 en 2012 te betrekken. Verweerder dient te bewijzen dat het in zoverre aan opzet dan wel voorwaardelijk opzet van eiser is te wijten dat een onjuiste aangifte is gedaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Eiser heeft in beide jaren een omvangrijk vermogen buiten zijn aangiften 2011 en 2012 gelaten door het vijfde aangifteblad van de gebruikte papieren aangiftebiljetten niet mee te sturen naar de Belastingdienst. Op dit aangifteblad 5 wordt uitdrukkelijk de vraag gesteld of de belastingplichtige bezittingen heeft van in totaal een hogere waarde dan € 20.785 op 1 januari 2011 dan wel € 21.139 op 1 januari 2012. Zoals blijkt uit de hierboven weergegeven feiten, zat eiser – ook indien rekening wordt gehouden met de op de onroerende zaken betrekking hebbende schulden - ruim boven deze bedragen. Voor zover die vraag voor eiser onduidelijk was, had hij in de toelichting behorende bij de papieren aangifte over deze vraag kunnen lezen dat onder bezittingen mede worden verstaan “overige onroerende zaken die door de belastingplichtige werden verhuurd”. De rechtbank rekent het eiser persoonlijk aan dat hij heeft nagelaten de gevraagde informatie middels zijn aangifte te verstrekken. Er is geen reden om aan te nemen dat hij gelet op zijn opleiding of maatschappelijke positie als bouwkundig inspecteur hier geen weet van heeft gehad. Zeker nu in het verleden bij eerdere aangiften het niet aangeven van zijn onroerendgoedportefeuille heeft geleid tot correcties en navorderingsaanlagen, kan deze vraag eiser niet zijn ontgaan. Verweerder heeft in dit verband een overzicht verstrekt van het aangiftegedrag van eiser over de periode 2001 tot en met 2010. Uit dit overzicht volgt dat over die jaren de inkomsten uit de onroerende zaken vier keer wel zijn aangegeven en zes keer niet. Uit het overzicht blijkt voorts dat over vier belastingjaren, met uitzondering van de belastingjaren 2008 en 2009, is gecorrigeerd dan wel is nagevorderd.
10. Het feit dat eiser in het verleden gebruik heeft gemaakt van een adviseur en bij het invullen van de thans voorliggende aangiften niet, staat niet in de weg aan eiser persoonlijk gemaakte verwijt van opzet. De omstandigheid dat in de aangiften ib/pvv 2008 en 2009 de onroerende zaken evenmin zijn aangegeven en deze aangiften zonder correcties of navorderingsaanslagen zijn gevolgd staat gelet op het voorgaande evenmin in de weg aan het aannemen van opzet bij eiser.
11. De grief van eiser dat hij de brieven van verweerder van 14 augustus 2013 en 1 oktober 2013 niet zou hebben ontvangen, doet in dit verband niet ter zake. De vergrijpboetes over beide jaren zijn opgelegd omdat eiser in de aangiften de onroerendgoedportefeuille niet heeft aangegeven. Weliswaar heeft verweerder eiser verzocht om nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de aangiften, maar dat was louter om in de op te leggen aanslagen ook de onroerendgoedportefeuille van eiser te kunnen betrekken en om zodoende de juiste aanslagen op te leggen. Eiser gaat er ten onrechte vanuit dat hij met (op verzoek) verbeterde aangiften ib/pvv 2011 en 2012 of informatieverstrekking dienaangaande, de onderhavige boetes had kunnen voorkomen. De gedingstukken bieden geen steun voor de lezing van eiser.
12. De rechtbank acht de boetes gelet op de feiten en omstandigheden van het geval passend en geboden en ziet geen aanleiding om een matiging toe te passen. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat – zoals hierboven al is weergegeven onder punt 1 – bij juiste toepassing van genoemd boetebesluit een boete van 150% had moeten worden opgelegd. Nu verweerder de opgelegde boetes heeft gematigd tot 50% heeft verweerder voldoende coulance betracht jegens eiser.
13. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”