ECLI:NL:GHAMS:2016:2187

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15/00599 en 15/00600
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag accijns en intrekking AGP-vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag accijns die aan [X] B.V. is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De naheffingsaanslag, die betrekking heeft op de periode van 25 januari 2013 tot en met 31 maart 2014, bedraagt € 251.746. De inspecteur heeft deze aanslag opgelegd na een controle waarbij is vastgesteld dat de administratie van [X] niet voldeed aan de eisen en dat er onjuiste aangiften zijn gedaan. De rechtbank Noord-Holland had eerder de beroepen van [X] tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard, waarna [X] in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat [X] niet kon aantonen dat de accijns op de ingeslagen goederen was betaald. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat de intrekking van de AGP-vergunning van [X] niet onrechtmatig was, aangezien er sprake was van misbruik van de vergunning. De inspecteur had de vergunning op goede gronden ingetrokken, omdat [X] herhaaldelijk onjuiste aangiften had gedaan en niet voldeed aan de voorwaarden van de vergunning. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van [X] ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 15/00599 en 15/00600
31 mei 2016
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken HAA 14/3369 en 14/3370 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 16 mei 2014 over het tijdvak 25 januari 2013 tot en met 31 maart 2014 aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd (nr. 8508.44.393/00.8.0020) ten bedrage van € 251.746.
1.1.2.
De inspecteur heeft bij besluit van 21 mei 2014 de vergunning Accijnsgoederenplaats voor de vervaardiging van alcoholhoudende producten (hierna: AGP) van belanghebbende ingetrokken.
1.2.
Bij uitspraken van 17 juli 2014 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslag (1.1.1) en de intrekkingsbeschikking (1.1.2) afgewezen.
1.3.
Bij uitspraak van 7 juli 2015 heeft de rechtbank de door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
24 juli 2015. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.5.
Het Hof heeft op 4 april 2016 een nader stuk van de inspecteur ontvangen en in kopie doorgezonden aan belanghebbende.
1.6.
Het Hof heeft op 19 april 2016 een nader stuk van belanghebbende ontvangen en in kopie doorgezonden aan de inspecteur.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“1. Eiseres houdt zich bezig met het exploiteren van een restaurant en dranklokaal en de vervaardiging van overige alcoholhoudende producten. Zij beschikt voor de vervaardiging van alcoholhoudende producten over een distilleerderij, waar in twee distilleerketels likeuren, korenwijn en jenever worden vervaardigd.
2. Met ingang van 25 januari 2013 beschikt eiseres over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (AGP) voor de vervaardiging van alcoholhoudende producten. Deze vergunning is twee maal gewijzigd in verband met het opnemen c.q. wijzigen van een opslaglocatie in de vergunning.
In de voorwaarden bij de aan eiseres verleende vergunning AGP is onder meer het volgende opgenomen:
“De Douane trekt de vergunning in als:
- u zich niet houdt aan de voorwaarden voor deze vergunning
- u geen of onvoldoende zekerheid hebt gesteld
- u misbruik van de vergunning hebt gemaakt of als u dat hebt geprobeerd
- (…)”
3. Verweerder heeft bij eiseres over de periode 25 januari 2013 tot en met 31 maart 2014 een controle uitgevoerd. In het controlerapport van 16 mei 2014 staat onder meer het volgende vermeld:

2.6 Fiscaal belang
De afdrachten van de periodieke aangiften bedroegen tijdens de controleperiode:
maand jaar bedrag accijns
februari 2013 -€ 7.996,80
maart 2013 € 0,00
april 2013 -€ 8.150,28
mei 2013 -€ 7.975,00
juni 2013 -€ 9.336,60
juli 2013 -€ 17.534,00
augustus 2013 -€ 20.774,00
september 2013 -€ 73.792,13
oktober 2013 -€ 36.754,00
november 2013 -€ 30.515,00
december 2013 -€ 8.005,70
januari 2014 -€ 12.431,47
februari 2014 -€ 7.592,00
maart 2014 -€ 5.504,20
Totaal -€ 246.361,18
2.7
Verloop onderzoek
De controle is op dinsdag 25 september 2013 aangevangen met een inleidend gesprek. Vervolgens zijn er nog meerdere dagen geweest waarbij wij de administratie hebben ingezien. Tijdens deze controledagen was de heer [A] de contactpersoon. Ook de heer [B] was bij de gesprekken aanwezig.
Tijdens de controle hebben wij vastgesteld dat de gegevens die door [X] werden vastgelegd in de administratie (het Excelbestand “verloop”) onvolledig en onduidelijk waren. Uit de administratie bleek niet hoeveel en wat voor soort accijnsgoederen er werden ingeslagen, hoeveel en wat er geproduceerd werd en hoeveel en welk soort accijnsgoed er werd uitgeslagen.
Wij hebben de heer [A] meerdere malen gevraagd om aan te tonen op basis van welke gegevens hij de periodieke aangiften heeft gedaan. Ook hebben wij de heer [A] meerdere malen gevraagd om een overzicht te overleggen van de in-en uitslagen in de AGP en de daarbij behorende onderliggende stukken/bescheiden. De heer [A] overgelegde geen-, onvolledige- en/of onjuiste gegevens. Hierdoor konden wij geen goederenbeweging opzetten. Zie ook hoofdstuk 4.
Op ons verzoek heeft [X] het Excelbestand zodanig moeten aanpassen dat de inslagen, de productie en de uitslagen met verwijzing naar de onderliggende bescheiden te volgen zijn. De heer [B] heeft dit bestand aangepast. Daarna hebben wij vastgesteld dat het bestand nog niet juist wordt ingevuld. Zie ook hoofdstuk 3, paragraaf 5.1.1 en paragraaf 5.1.5.
Voor de controle op de juistheid van de periodieke aangiften zijn wij uitgegaan van de informatie die is overgelegd op 18 maart 2014. Ook hebben wij tekening gehouden met de gegevens die zijn overgelegd op 29 oktober 2013, 28 november 2013 en 21 februari 2014.
Op 17 april 2014 hebben wij het concept rapport naar [X] verzonden.
Op 16 mei 2014 heeft het slotgesprek met [X] plaatsgevonden. Zie ook paragraaf 8.8.

3.Administratieplicht

(…)
Conclusie:
De administratie van [X] voldoet niet aan het bovenstaande, dit omdat de bescheiden onvolledig worden bewaard en niet duidelijk is welke gegevens voor de heffing van belasting van toepassing zijn, zoals het aantal liter van de accijnsgoederen dat is ingeslagen, het alcoholpercentage van de accijnsproducten en de hoogte van het plato gehalte van het bier. [X] kan niet aantonen op basis van welke gegevens de periodieke aangiften zijn gedaan. Zie ook paragraaf 5.1.1 en 6.2.

4.Verstrekken inlichtingen

(…)
Wij hebben de heer [A] meerdere malen gevraagd om aan te tonen op basis van welke gegevens hij de periodieke aangiften heeft gedaan. Ook hebben wij de heer [A] meerdere malen gevraagd om een overzicht te overleggen van de in-en uitslagen in de AGP en de daarbij behorende onderliggende stukken/bescheiden. De heer [A] overgelegde geen-, onvolledige- en/of onjuiste gegevens. Hierdoor konden wij geen goederenbeweging opzetten.
Conclusie:
[X] heeft niet voldaan aan het bovengenoemde.

5.Vergunning

5.1
Naleving voorwaarden
5.1.1
Administratie
(…)
Tijdens de controle hebben wij vastgesteld dat de administratie van [X] niet voldoet aan het bovenstaande, dit omdat de bescheiden onvolledig en in verschillende mappen worden bewaard en niet duidelijk is welke gegevens voor de heffing van belasting van toepassing zijn, zoals het aantal liter van de accijnsgoederen dat is ingeslagen, het alcoholpercentage van de accijnsproducten en de hoogte van het plato gehalte van het bier. [X] kan niet aantonen op basis van welke gegevens de periodieke aangiften zijn gedaan.
Wij hebben tijdens de controle met [X] afgesproken dat zij het Excelbestand waar zij de administratie in vastleggen, zouden aanpassen zodat in ieder geval de inslagen, de geproduceerde producten, de uitslagen en de onderliggende bescheiden vastgelegd zijn. Wij hebben deze aangepaste versie ingezien en vastgesteld dat deze nog niet juist gevuld is.
Conclusie:
De administratie van [X] is zodanig ingericht dat niet duidelijk is welke gegevens voor de heffing van belasting van toepassing zijn.
5.1.2
Rechtstreekse levering aan verbruiker
(…)
In het geval van [X] bevindt de AGP zich op dezelfde locatie als het restaurant, het proeflokaal en het winkeltje. Wij hebben vastgesteld dat het winkeltje waar de geproduceerde likeuren, korenwijn en jenever verkocht worden, zich in dezelfde ruimte bevindt als de AGP. Dit is niet toegestaan. De ruimte van de AGP moet afgescheiden zijn van de ruimte waar de verbruiker zich bevindt.
Ook hebben wij vastgesteld dat [X] de geproduceerde likeuren, jenever en korenwijn heeft verkocht aan diverse afnemers. De meeste verkoopfacturen waren gericht aan restaurant [het restaurant]
(…)
5.2
Conclusie naleving voorwaarden vergunning
De voorwaarden welke zijn gesteld in de vergunning zijn niet nageleefd. Zie ook hoofdstuk 6.

6.Aangiften

(…)
6.2
Juistheid aangiften
(…)
Tijdens de controle hebben wij de heer [A] meerdere malen gevraagd om aan te tonen op basis van welke gegevens hij de periodieke aangiften heeft gedaan. Ook hebben wij de heer [A] meerdere malen gevraagd om een overzicht te overleggen van de in- en uitslagen in de AGP en de daarbij behorende onderliggende stukken/bescheiden. De heer [A] overgelegde geen-, onvolledige- of andere gegevens die afweken van de eerdere overgelegde gegevens.
Volgens [X] zijn de partijen restbier geleverd door leverancier [de leverancier] . Wij hebben de heer [A] gevraagd om de herkomstbescheiden van deze ingeslagen partijen restbier te overleggen. [X] heeft hierop diverse facturen van de vervoerder [de vervoerder] overgelegd. Deze facturen voldoen niet aan de eisen van een herkomstbescheid. Andere bescheiden van de leverancier [de leverancier] kon [X] niet overleggen en hebben wij ook niet in de overgelegde administratie van [X] aangetroffen. [X] kan voor deze ingeslagen partijen restbier niet aantonen dat hierover de Nederlandse accijns reeds is betaald en heeft daarom geen recht om de accijns voor deze aangiften terug te vragen.
Ook heeft [X] de aangegeven goederenbeweging, de aangegeven productsoort, de aangegeven hoeveelheden en aangegeven bedragen accijns voor zowel de veraccijnsde inslagen als de uitslagen tot verbruik in de periodieke aangifte onjuist gedaan.
Om de juistheid van de aangiften vast te stellen, zijn wij uitgegaan van de gegevens die zijn overgelegd op 18 maart 2014. Ook hebben wij rekening gehouden met de gegevens die zijn overgelegd op 29 oktober 2013, 28 november2013 en 21 februari 2014.
Voor een overzicht van de in-en uitslagen verwijzen wij naar bijlage 1 van dit rapport.
Conclusie:
[X] kan niet aantonen op grond van welke gegevens en/ of onderliggende stukken zij de periodieke aangiften hebben gedaan.
[X] heeft de aangiften onjuist gedaan en de accijns ten onrechte teruggevraagd. Het te veel verrekende bedrag zullen wij naheffen.
(…)
Voor een overzicht van de naheffing verwijzen wij naar bijlage 2 van dit rapport.
6.3
Volledigheid aangiften
Tijdens de controle hebben wij in de administratie van [X] meerdere verkoopfacturen aan verschillende afnemers aangetroffen. Wij hebben vastgesteld dat [X] niet voor alle uitslagen tot verbruik de accijns op aangifte heeft voldaan. Dit bedrag zullen wij gaan naheffen. Zie bijlage 2 van dit rapport.
(…)
8.4
Naheffingsaanslag
Op grond van artikel 20 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt er over de periode februari 2013 tot en met 31 maart 2014 een naheffingsaanslag accijns opgelegd voor een bedrag van € 251.746,00.
Overzicht van de correctie per kwartaal:
Periode Accijns
1e kwartaal 2013 € 7.996,80
2e kwartaal 2013 € 25.861,66
3e kwartaal 2013 € 113.766,77
4e kwartaal 2013 € 77.456,81
1e kwartaal 2014 € 26.664,24
Totaal
€ 251.746,00
De berekening van de heffingsrente over de naheffingsaanslag accijns op grond van artikel 30f lid 2 AWR is gebaseerd op bovenstaande uitsplitsing.”
4. Verweerder heeft naar aanleiding van een negatieve aangifte van 20 mei 2014 een controle ingesteld voor de periode 1 tot en met 21 mei 2014. In het controlerapport van 4 juni 2014 staat onder meer het volgende vermeld:

3.2 Periodieke aangifte mei 2014
Op 20 mei 2014 is een periodieke aangifte gedaan, waarin een bedrag van € 143.310,- aan accijns werd teruggevraagd voor de inslag in het AGP van een partij van 85 hectoliter ad 100% Overige Alcoholhoudende producten.
Tijdens de controle hebben wij geprobeerd de aanvaardbaarheid van de periodieke aangifte vast te stellen door de bewering in de aangifte middels onderliggende stukken te laten onderbouwen door [X] . Volgens de heer [A] betrof de periodieke aangifte de inkoop van een partij van 10.000 liter Rum ad 80%, welke was ingekocht in Wit-Rusland via de website www.alibaba.com. De partij zou geleverd zijn door het bedrijf [het bedrijf] en is volgens de heer [A] over de weg aangevoerd.
Voor wat de betreft de transactie kon er door [X] alleen wat e-mail verkeer met het bedrijf [het bedrijf] getoond worden. Er waren geen onderliggende stukken die voldoen aan wat in paragraaf 3.1 Algemeen is beschreven. Hierdoor kon de juistheid van de periodieke aangifte over mei 2014 niet onderbouwd worden, kon niet aangetoond worden dat de accijns in Nederland was betaald en dat de partij ontvangen was en in het AGP was opgenomen. Bovendien sloot de in de e-mails genoemde hoeveelheid van 10.000 liter ad 80% (=80 hectoliter ad 100%) niet aan op de in de periodieke aangifte aangegeven hoeveelheid.
[X] is alsnog in de gelegenheid gesteld om relevante bescheiden zoals inkoopfacturen, aangiften voor de regeling in het vrije verkeer brengen, vrachtbrieven en betalingsbewijzen/bankafschriften te overleggen. Tijdens de controle is [X] hier niet in geslaagd.
Conclusie:
[X] heeft de aangifte onjuist gedaan en de accijns ten onrechte teruggevraagd. Het te veel verrekende bedrag ad € 143.310,- zullen wij naheffen.

4.Vergunning

Op basis van de bevindingen binnen dit onderzoek en de resultaten uit het vorig onderzoek heeft de heer [E] klantmanager Douane Schiphol Cargo besloten wegens misbruik de AGP vergunning in te trekken op grond van artikel 48 en 49 WA. Wij hebben de heer [A] bestuurder van [X] na het onderzoek mondeling en schriftelijk op de hoogte gebracht van deze beslissing.”
5. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 8 mei 2013 van [E] van de Belastingdienst aan eiseres, waarin het volgende staat:
“Als ik het goed begrepen heb ontvangt u bier van AB [de leverancier] dat al eens is verkocht. U kunt dit bier verwerken tot destillaat. Na verwerken kunt u dit in de administratie opnemen als voorraad. De accijns kunt u terug vragen. Bij uitslag dient u deze wel weer af te dragen.”
6. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 12 juni 2013 van [T] van [de leverancier] Nederland N.V. (hierna: [de leverancier] ) aan [B] , werkzaam bij eiseres, waarin het volgende staat:
“Beste [B] ,
Leuk dat je er aankomende vrijdag even bij zal zijn als het eerste bier zal worden opgehaald. We zijn er blij mee dat jullie dit voor ons willen vernietigen dat is voor ons erg kostenbesparend.
Je kan het bier gewoon zo afvoeren het is allemaal rest en komt van evenementen uit heel het land. Wij doen er niks meer mee en het is mooi dat jullie het kunnen verwerken.
Tot vrijdag
Gr. [T] ”
7. Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 27 mei 2014 van [J] van [de leverancier] aan de Belastingdienst, waarin onder andere het volgende staat:
“Zoals vandaag besproken stuur ik je hierbij de informatie toe die wij in ons bezit hebben met
betrekking tot de leveringen aan [X] (hierna: “ [X] ”) te [Z] in 2013.
1.
Procedure retourbier van evenementen
Onze afdeling Horeca Technische Service (hierna: “HTS”) levert biertanks die worden gebruikt op diverse evenementen. Deze tanks worden vervolgens op de locatie van het evenement afgevuld door een tankwagen die vanuit de brouwerij in Dommelen vertrekt. Na afloop van het evenement haalt HTS vervolgens alle tanks op (leeg, vol en aangeslagen). De volle tanks worden gekoeld bewaard en verkocht aan het volgende evenement. De tanks die aangeslagen zijn worden leeggepompt in een buffertank, waarbij de hoeveelheden worden gemeten door de geijkte meter.
De kwaliteit van retour bier uit aangeslagen tanks kan niet gegarandeerd worden en daarom wordt dit retour bier niet meer verkocht. Voor een nadere omschrijving van het afbraak proces in de buffertank verwijs ik naar mijn e-mail van 11 april en ons verzoekschrift van 8 oktober 2013. Zodra het product in de afvaltank is gepompt wordt het beschouwd als afval omdat het niet langer voor menselijke consumptie geschikt is. Hoewel dit wellicht niet rechtvaardigt dat dit afvalproduct is geleverd aan [X] , houdt het gegeven dat dit toch is gebeurd en de vastleggingen daaromtrent beperkt zijn verband met het feit dat het product voor ons geen waarde meer heeft. Zoals je weet hebben wij direct actie ondernomen nadat het feitencomplex bekend was en hebben wij onze procedures aangescherpt.
2.
Retour bier van evenementen in 2013
Op 11 april hebben wij u geïnformeerd dat we in de periode 01.06.2012-31.12.2013 een totale hoeveelheid van 2.607 HL retour hebben genomen. Wij hebben de retouren vanaf juni 2013 gecommuniceerd omdat dit de periode is waarin wij in 2013 geleverd hebben aan [X] .
We begrijpen dat u graag meer informatie ontvangt. We hebben alle vrachtpapieren die we hebben kunnen vinden bijgesloten. Deze lijken overeen te komen met de excel bestand “(…)”, welke wij van je hebben ontvangen. Afgezien van deze documenten hebben we helaas geen schriftelijke stukken over de afval zendingen van HTS aan [X] . Dit omdat we accijns hierover hebben teruggevorderd en het afval product, dat niet meer geschikt is voor consumptie, geen enkele waarde meer heeft.
Om u toch in staat te stellen om een goede vergelijking te maken tussen het excel bestand
“(…)” en onze administratie hebben wij in de tweede bijlage een download van alle retouren die in 2013 via HTS zijn binnen gekomen opgenomen. Dit betreft dus de inname van retouren. In totaal bedraagt die hoeveelheid 3.824 HL. Aangezien er zeer beperkte opslagcapaciteit is op ons HTS depot (zie hierna) is het daarom feitelijk onmogelijk dat wij in 2013 meet geleverd hebben aan [X] dan 3.824HL.
(…)
3.
Beperkte buffertank capaciteit
Het retour bier wordt afgebroken in een buffertank. Deze opslag is noodzakelijk omdat het niet mogelijk is om het retour bier direct het riool in te spoelen. Zoals eerder bericht is de capaciteit van deze tank beperkt. Naar inschatting bedraagt de inhoud ongeveer 13.500 liter. Omdat het afvalproduct nog schuimt indien het verplaatst wordt is de feitelijke capaciteit nog minder. Dit feit zorgt er voor dat we geen levering kunnen doen die grofweg meer dan 12.000 ltr bedraagt. In de bijlage hebben we enkele foto’s opgenomen van de buffertank. We laten de buffertank graag zien wanneer we een nieuwe afspraak maken voor een bedrijfsbezoek.
Volgens het overzicht “(…)” zijn er diverse leveringen geweest die 12.000 ltr overstijgen. Ervan uitgaande dat dit individuele leveringen betreft, zijn deze hoeveelheden op basis van hetgeen hierboven feitelijk onmogelijk. Onze indruk is dat de 15.000 ltr die vermeld is op de vrachtbrief van 1 november 2013 een ruwe inschatting betreft. Om eventuele twijfel omtrent de capaciteit van de buffertank kunnen we eventueel op uw verzoek een nauwkeurigere meting (laten) doen.
(…)
4.
Overige leveringen aan [X]
is tevens een zogenaamde on-trade (=horeca) klant van [de leverancier] . Volledigheidshalve treft u hierbij een volledige download van verkopen aan tot en met heden, alsmede de overeenkomst die daaraan ten grondslag ligt. Ik merk daarbij nogmaals op dat er helaas geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld voor wat betreft het ophalen van ons afval product.(…)” ”
2.2.
In aanvulling op de door de rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de volgende feiten vast.
2.2.1.
In hoger beroep heeft de inspecteur een FIOD-dossier overgelegd met nummer 54859, betreffende een strafrechtelijk onderzoek dat is verricht naar belanghebbende en haar directeur, [A] (hierna: [A] ). Tot dit dossier behoort een proces-verbaal van een verhoor van [A] op 17 november 2014, waarin onder meer de volgende verklaring is opgenomen:
“OK, ik zal het jullie zeggen. Ik heb [van] alle facturen van [de vervoerder] met een factuurdatum vóór juni 2013 zelf de datum veranderd. Ik heb deze facturen zelf opgemaakt. Ik heb deze facturen in november 2013 opgemaakt, ongeveer een week voordat ik ze aan [douanemedewerker] [
Hof: de medewerker van de douane die op dat moment de administratieve controle bij belanghebbende uitvoerde] heb gemaild.
Deze facturen dienden ter onderbouwing van de accijnsaangiften die ik had ingediend. Deze aangiften heb ik onjuist ingediend. Ik weet niet meer hoe ik aan de bedragen van de teruggaven ben gekomen. Ik kan me herinneren dat ik wel heb zitten rekenen maar ik weet de uitgangspunten niet meer. Dit geldt voor de aangiften februari, april en mei 2013. Ik heb in november de facturen gemaakt om deze aangiften te kunnen onderbouwen. Aan de hand van de bedragen die ik op deze aangiften had teruggevraagd heb ik de liters bier erbij verzonnen op de facturen.
Om zo hoog mogelijke teruggaven te verkrijgen heb ik op sommige aangiften accijns teruggevraagd over overige alcohol houdende producten ipv over bier, omdat de accijnsteruggaaf hiervoor hoger is bij gelijk volume dan voor bier. (…)
Ik persoonlijk twijfel dat de transporten van het bier pas in juni 2013 zijn aangevangen, in mijn beleving waren de transporten al eerder aangevangen. Ik heb vanmorgen tegen u gelogen toen ik verklaarde dat ik geen valse facturen had opgemaakt. Ik ben me ervan bewust dat ik fout ben geweest.
Met [X] liepen de kosten voor de restauratie uit de hand en ik heb geprobeerd om via de accijnsaangiften een deel van de kosten af te dekken. Ik ben geen dief, ik had de bedoeling om de ten onrechte verkregen teruggaven in een later stadium recht te trekken als mijn financiële positie dat toe zou laten.
Ik heb geen open kaart durven spelen met de Douane op het moment dat ze bij mij op controle kwamen. (…)
Ik ben als enige verantwoordelijk voor het opmaken van de valse facturen van [de vervoerder] en voor het doen van de onjuiste aangiften accijns, verder is er niemand bij betrokken. (…) ”
2.2.2.
Tot het voormelde dossier van de FIOD-ECD behoort een proces-verbaal van een verhoor van [A] op 18 november 2014, waarin onder meer de volgende verklaringen zijn opgenomen:
“Ik heb zelf die facturen opgemaakt op mijn laptop die in de [X] staat. Ik had van [de vervoerder] een digitaal voorbeeld van een factuur van [de vervoerder] . Die factuur was in pdf-formaat. Ik heb een programma (pdf to word-converter of paint) op de computer waarmee ik een pdf om kan zetten naar een Word-bestand. Dit heb ik gedaan met de factuur van [de vervoerder] .”
en
“Ik geef toe dat ik een grote fout heb gemaakt om de accijns van het afvalbier terug te vragen via de aangiften accijns. De fout die ik gemaakt heb is dat ik geen afspraken heb gemaakt met [de leverancier] en dat ik niet heb gecommuniceerd met [de leverancier] over het feit of er al dan niet accijns op het afvalbier zat. Ook kwam het mij goed uit dat [de leverancier] het afvalbier zonder e-Ad aan de [X] leverde. Deze fout kwam mij erg goed uit, financieel gezien. Want over het afvalbier kon ik duizenden euro’s accijns terugvragen.”
en
“Er hebben daadwerkelijk 11 transporten door [de vervoerder] plaatsgevonden. De facturen die niet op die 11 transporten slaan heb ik vals opgemaakt. Er zijn ook facturen van transporten die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden maar omdat op deze facturen alsnog kilogrammen stonden vermeld heb ik deze aangepast in liters omdat ik wist dat [douanemedewerker] alleen liters wilde zien op de facturen.”
en, op de vraag “Heeft u fraude gepleegd met het oogmerk om belastingteruggaven te verkrijgen?”:
“Dat heeft zeker meegespeeld. Omdat ik geld terugkreeg kon ik een deel van de restauratiekosten van de [X] afdekken. Ik weet dat ik 100% fout ben geweest.”
2.2.3.
Tot meergenoemd FIOD-dossier behoort een proces-verbaal van een verhoor van [A] op 19 november 2014, waarin onder meer de volgende verklaring is opgenomen:
“Ik zal u beschrijven op welke wijze ik de accijnsaangiften heb opgesteld.
Ik heb als uitgangspunt genomen het aantal hectoliters bier wat de [X] per maand kon verwerken. Aan de hand daarvan maakte ik een berekening en maakte vervolgens de accijnsaangifte over de betreffende maand op. Ik spreek nu over de accijnsaangiften over de periode vanaf juni 2013 tot en met april 2014. Vervolgens heb ik facturen [de vervoerder] vervaardigd om de administratie van de [X] te laten aansluiten met de accijnsaangiften. Ik heb de facturen op meerdere tijdstippen vervaardigd. Ik weet niet meer precies wanneer ik dat gedaan heb. Ik heb dit allemaal op mijn laptop vervaardigd in de [X] , ik heb het in ieder geval niet thuis gedaan.”
2.2.4.
In het onder 2.2.3 genoemde proces-verbaal van verhoor is tevens de volgende verklaring opgenomen:
“Over de maand mei 2014 heb ik ruim €140.000 aan accijns teruggevraagd. Deze aangifte had betrekking op een partij stookalcohol die ik had aangekocht via Alibaba.com. Deze alcohol kwam uit Rusland. Die alcohol is ook daadwerkelijk bij mij afgeleverd, ik heb die partij echter nog nooit betaald. Ik weet de naam van de transporteur niet meer. De inkoopfactuur en de vervoersbescheiden zitten in mijn administratie. Mijn leverancier, een Russische firma waarvan ik de naam niet meer weet, heeft die partij ingevoerd. Toen ik de partij in de AGP van de [X] had staan is de Douane gekomen en ik kon niet de vereiste herkomstbescheiden op dat moment overleggen. Hierop heeft de Douane de AGP vergunning van de [X] ingetrokken (…).
Als ik erop terugkijk denk ik dat ik een partij illegaal gestookte alcohol had gekocht en dat ik daarom niet alle vereiste herkomstbescheiden bij deze partij heb gekregen. (…)”
2.2.5.
Tot de stukken van het geding behoort een verslag met dagtekening 9 juli 2014 van het hoorgesprek dat heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. In dit verslag is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Belanghebbende
Volgens de heer [R] zou ik een VGD, dat uit 3 exemplaren zou bestaan, moeten hebben. Daaruit zou kunnen blijken waar de aangifte ten invoer is gedaan en hoe het vervoer van de rum is gegaan. Ik heb die niet en daarom is, naar ik heb begrepen, de vergunning ingetrokken. Ik heb daarop nog uw collega de heer [E] aangeboden de facturen over te leggen, maar die wilde die niet hebben. Ik heb daarna nog een e-mail naar Rusland gestuurd, daar daarop heb ik niets ontvangen.
De rum is inmiddels na advies van [E] vernietigd.
Inspecteur
Is het juist dat u het bedrag van € 151.810,00, dat is vermeld op de op de partij rum betrekking hebbende invoice, nog niet heeft betaald?
Belanghebbende
Dat is juist. Ik zou de invoice inclusief de erop vermelde accijns pas betalen, nadat ik de accijns door middel van de negatieve aangifte had teruggekregen. Daarna zou de aangifte ten invoer worden gedaan. Omdat ik de accijns niet heb teruggekregen, heb ik de invoice ook niet betaald. De rum is bovendien inmiddels vernietigd.
Inspecteur
U heeft dus een verzoek om teruggaaf gedaan op een moment waarop de accijns voor de rum nog niet was betaald?
Belanghebbende
Ja, inderdaad.
(…)”
2.2.6.
Tot de gedingstukken behoort een vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland van 29 februari 2016, parketnummer 15/996506-14, waarin [A] schuldig is bevonden aan het feitelijk leiding geven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften door een rechtspersoon, valsheid in geschrifte en het feitelijk leiding geven aan het beschikbaar stellen van de boekhouding in vervalste vorm aan de Belastingdienst. Dit vonnis staat onherroepelijk vast.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd en of de AGP-vergunning terecht is ingetrokken.
3.2.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4.Relevante regelgeving

1. Artikel 48 van de Wet op de accijns (hierna: WA) luidt voor zover van belang als volgt:
“De vergunning voor een accijnsgoederenplaats kan door de inspecteur worden ingetrokken ingeval:
a. niet wordt voldaan aan de in vergunning opgenomen voorwaarden;
b. (…)
c. misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging daartoe is gedaan;
d. (…)”
Artikel 49 van de WA luidt als volgt:
“1. Het intrekken van een vergunning ingevolge artikel 48, onderdeel a of b, kan niet eerder geschieden dan één maand nadat de inspecteur de vergunninghouder schriftelijk in kennis heeft gesteld van de omstandigheden die naar zijn oordeel het intrekken rechtvaardigden.
2. Het intrekken van een vergunning ingevolge artikel 48, onderdeel c, d, e of f, kan onmiddellijk geschieden.”
Artikel 71 van de WA luidt als volgt:
“1. Onder algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen wordt op verzoek teruggaaf van accijns verleend voor accijnsgoederen die:
a. zijn verloren gegaan;
b. zijn vernietigd onder ambtelijk toezicht;
c. zijn gebracht naar een derde land;
d. zijn gebracht binnen een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen;
e. (…)
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.”
Artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit accijns (UB) luidt:
“1. De vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats moet:
a.de administratieve organisatie van de accijnsgoederenplaats zodanig doen zijn dat zij een juiste en volledige vastlegging van de bedrijfshandelingen waarborgt; en
b.de administratie van de accijnsgoederenplaats zodanig doen zijn dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen.
(…)
3. Met betrekking tot accijnsgoederenplaatsen waar accijnsgoederen worden vervaardigd, dient de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde administratie tevens de voor de heffing van de accijns van belang zijnde gegevens te bevatten omtrent de inkoop van grondstoffen en van halffabrikaten, alsmede omtrent de vervaardiging van halffabrikaten en van eindprodukten.“
Artikel 31 van het Uitvoeringsbesluit accijns (UB) luidt:
“1. Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn gebracht binnen een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen, wordt verleend aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de goederen zijn overgebracht indien uit de administratie blijkt dat de goederen in zijn accijnsgoederenplaats zijn opgenomen.
2. De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats brengt het bedrag waarvoor aanspraak op teruggaaf wordt gemaakt in mindering op het bedrag dat hij ingevolge artikel 53 van de wet op aangifte moet voldoen over het tijdvak waarin de desbetreffende accijnsgoederen binnen zijn accijnsgoederenplaats zijn gebracht.”
Artikel 32b van de Uitvoeringsregeling accijns (UR) luidt:
“1. Voor een verzoek om teruggaaf van accijns wordt gebruik gemaakt van een van rijkswege beschikbaar gesteld elektronisch formulier dat via de elektronische weg wordt ingediend op de op dat formulier aangegeven wijze.
2. (…)
3. (…)
4. Degene die verzoekt om teruggaaf van accijns neemt in zijn administratie de aankoopfacturen van de desbetreffende accijnsgoederen op alsmede alle andere bescheiden die in verband met het verzoek om teruggaaf zijn vereist.
5. De administratie van degene die verzoekt om teruggaaf van accijns is voorts zodanig ingericht, dat daarin op overzichtelijke wijze alle van belang zijnde gegevens zijn opgenomen voor de beoordeling van het bedrag van de teruggaaf.”

5.Beoordeling van het geschil

De naheffingsaanslag
5.1.
Het hoger beroep richt zich, voor wat betreft de naheffingsaanslag, uitsluitend tegen de naheffing van verleende teruggaven ter zake van inslagen van bier (€ 246.361). Het resterende deel van de naheffingsaanslag (€ 5.385), betreffende uitslagen uit de AGP waarvoor de accijns niet op aangifte is voldaan, is niet in geschil.
5.2.
De teruggaaf die is voorzien in artikel 71, lid 1, van de Wet op de accijns ziet op de teruggaaf van het bedrag aan accijns dat voor de desbetreffende producten in het verleden is voldaan (Hoge Raad 20 april 2012, 10/04919, ECLI:NL:HR:2012:BU8250, r.o. 3.4). Voorwaarde voor teruggaaf is derhalve dat op enig moment de accijns is betaald en dat deze accijns niet reeds is teruggegeven, zodat hij nog op het bier drukt op het moment van inslag in de AGP van belanghebbende. In navolging van de rechtbank leidt het Hof uit de door de rechtbank onder de feiten, punt 7, opgenomen verklaring van [J] van [de leverancier] af dat [de leverancier] zelf de accijns over het bier reeds had teruggevraagd, vóórdat zij het bier gratis aan belanghebbende ter beschikking stelde. Reeds om die reden heeft de naheffing van de teruggegeven bedragen terecht plaatsgevonden, nog daargelaten dat belanghebbende voor een (veel) te hoog bedrag om teruggaaf heeft verzocht door het opvoeren van fictieve inslagen van bier, gestaafd door valselijk opgemaakte facturen, en door het ter zake van de inslag van bier terugvragen van de (hogere) accijns van ‘overige alcoholhoudende producten’ (€ 147.667,50) en ‘niet-mousserende tussenproducten’ (€ 37.031,12) in plaats van bieraccijns (zie 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3).
Gezien het vermelde onder 2.2.2 was belanghebbende zich overigens ook bewust van het feit dat het teruggevraagde bedrag niet in overeenstemming was met de hoeveelheid ingeslagen bier en het feit dat er geen accijns meer rustte op het bier.
5.3.
De aan belanghebbende verleende teruggaven op de voet van artikel 71, lid 1, van de Wet op de accijns voor het bier zijn naar het oordeel van het Hof ook anderszins terecht in de naheffing betrokken. In artikel 8 UB en artikel 31 UR zijn op basis van artikel 71 WA voor het verlenen van teruggaaf van accijns regels gesteld inzake het voeren van de administratie. Gezien het gestelde in 2.1 en 2.2.1 tot en met 2.2.6 voldoet de administratie van belanghebbende niet aan de eisen van voornoemde artikelen 8 UB en 31 UR. Belanghebbende heeft reeds daarom geen recht op de aan haar verleende teruggaven van accijns.
5.4.
Belanghebbende heeft ter zitting betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd met het totaalbedrag van een viertal verzoeken om teruggaaf, welke zij op 17 maart 2016 heeft ingediend in verband met de vernietiging onder ambtelijk toezicht van accijnsgoederen op 25 juni 2014. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De desbetreffende vernietiging betreft de accijnsgoederen welke op 21 mei 2014 aanwezig waren in de AGP, op het moment dat de AGP-vergunning werd ingetrokken. Er bestaat geen enkele relatie tussen de onderwerpelijke naheffingsaanslag ter zake van de ten onrechte verleende teruggaaf van accijns en de door belanghebbende genoemde vernietiging van accijnsgoederen. Het gaat bij de vernietiging om feiten die buiten het tijdvak van naheffing hebben plaatsgevonden en daarom voor de heffing van accijns op zichzelf moeten worden bezien. Genoemde vernietiging is reeds daarom irrelevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag.
5.5.
Belanghebbende heeft ter zitting een dwangbevel van de belastingdeurwaarder overgelegd, waarin met betrekking tot de bestreden naheffingsaanslag melding wordt gemaakt van betalingen/verminderingen tot een bedrag van € 85.068,39. Anders dan belanghebbende heeft betoogd kan dit dwangbevel evenmin tot het oordeel leiden dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat de term ‘betalingen/verminderingen’ ook de mogelijkheid inhoudt dat een deel van de schuld door betaling of verrekening teniet is gegaan. Belanghebbende heeft geen teruggaaf- of verminderingsbeschikking van de inspecteur overgelegd welke betrekking heeft op de bestreden naheffingsaanslag (8508.44.393/00.8.0020). Van enige vermindering van genoemde naheffingsaanslag door de inspecteur is het Hof niet gebleken en een dergelijke vermindering ligt, gelet op de feiten van het geding, ook geenszins voor de hand.
5.6.
Gelet op het vorenoverwogene falen de grieven van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag.
Vertrouwensbeginsel
5.7.
Ter zake van het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank als volgt overwogen.
“7. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar de onder de feiten, onder 5, opgenomen e-mail van [E] . De rechtbank verwerpt dit beroep. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze e-mail de resultante is van vele gesprekken met [A] waarvan geen verslag is gemaakt. De last om te bewijzen dat bij eiseres in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt, rust op eiseres. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij alle relevante feiten en omstandigheden met verweerder heeft gedeeld. Uit de e-mail kan niet worden afgeleid dat [E] heeft toegezegd dat eiseres zonder verdere voorwaarden recht heeft op aftrek van de door haar geclaimde bedragen aan accijns wegens de ontvangst van bier van [de leverancier] . Bovendien had het eiseres, na lezing van de voorwaarden bij de vergunning, duidelijk moeten zijn dat er procedures gelden voor de ontvangst, de overbrenging, verlies en vernietiging van accijnsgoederen. Eiseres heeft deze procedures niet nageleefd. Indien zij dit had gedaan, had zij geweten dat zij op basis van de in haar administratie aangetroffen stukken geen teruggaaf had kunnen claimen. De rechtbank herhaalt dat enig nalaten van [de leverancier] op dit punt – wat hier verder van zij – in dit verband geen rol speelt.”
5.8.
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen gronden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
Intrekking vergunning
5.9.
Met betrekking tot de intrekking van de AGP-vergunning heeft de rechtbank als volgt overwogen.
“8. Verweerder heeft de vergunning van eiseres ingetrokken op de voet van artikel 48, aanhef, onderdeel c, van de WA. Eiseres heeft volgens verweerder ten onrechte een verzoek om teruggaaf voor de zending rum uit Rusland ingediend (voor mei 2014) en uit de resultaten van de eerste administratieve controle (controlerapport van 16 mei 2014) kan worden afgeleid dat eiseres misbruik van de vergunning heeft gemaakt.
9. De rechtbank is op de hierna gegeven gronden van oordeel dat verweerder de vergunning met onmiddellijke ingang heeft mogen intrekken.
10. Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 2 tot en met 6 volgt, dat eiseres zonder over de benodigde bescheiden te beschikken en zonder concrete aanwijzingen dat zij accijnsgoed verkreeg waarvoor zij aanspraak op teruggaaf kon maken telkens heeft verzocht om teruggaaf van aanzienlijke bedragen aan accijns. Eiseres moet bovendien geweten hebben dat de bedragen niet spoorden met de hoeveelheden die zij bij [de leverancier] ophaalde. Zij heeft dit op zijn minst onvoldoende gecontroleerd.
11. Met betrekking tot de zending van rum uit Rusland heeft eiseres tijdens het horen in het kader van het bezwaar aangegeven dat de goederen nog niet waren ingevoerd en dat eiseres eerst de accijns wilde terugvragen om vervolgens de factuur en de accijns bij invoer te voldoen. Omdat eiseres de accijns niet terugkreeg, heeft zij de factuur niet betaald. In haar aanvullend schrijven van 7 april 2015 heeft eiseres aangegeven: ‘(…) de partij na intrekking van de vergunning onder douanetoezicht is vernietigd’ en ‘hiermee is onomstotelijk komen vast te staan dat de zending is aangekomen en dat de vergunning onterecht is ingetrokken’. Eiseres heeft kennelijk om teruggaaf verzocht om de aankoop te kunnen financieren. Niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de teruggaaf is voldaan. Eiseres had uit het controlerapport van 16 mei 2014 ook kunnen afleiden dat dit geen juiste handelwijze was.
12. De onder 10 en 11 vermelde handelingen kunnen worden gekwalificeerd als misbruik als bedoeld in artikel 48, aanhef, onderdeel c, van de WA. Verweerder heeft de vergunning daarom op goede gronden ingetrokken.”
5.10.
Belanghebbende heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte de kwestie van de onterechte teruggaven ter zake van de (deels gefingeerde) inslag van bier (zie 5.1 t/m 5.5) heeft meegewogen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking, omdat de intrekking enkel zou zijn gebaseerd op het teruggaafverzoek dat op 20 mei 2014 is ingediend ter zake van de inslag van 10.000 liter rum. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Met de woorden “
Gelet op de uitkomsten van de ingestelde administratieve controle die op 16 mei 2014 met u besproken zijn, merk ik deze aangifte aan als misbruik van de aan u afgegeven AGP-vergunning” heeft de inspecteur naar ’s Hofs oordeel in zijn intrekkingsbeschikking expliciet tot uitdrukking gebracht dat hij de uitkomsten van de controle die op 16 mei 2014 met belanghebbende zijn besproken heeft meegewogen bij zijn beslissing om de aangifte van 20 mei 2014 als ‘misbruik’ te kwalificeren. De rechtbank heeft de kwestie van de onterechte teruggaafverzoeken voor de inslag van bier dan ook terecht meegenomen in haar beoordeling of sprake is van misbruik.
5.11.
In het (concept)rapport, dat op 16 mei 2014 met belanghebbende is besproken, is geconstateerd dat belanghebbende haar aanspraak op de terugbetaling van accijns ter zake van de inslag van bier niet kon staven met de wettelijk vereiste bewijsstukken, zodat de teruggaven ten onrechte hebben plaatsgevonden. Vier dagen later, op 20 mei 2014, heeft belanghebbende verzocht om terugbetaling van € 143.310, ditmaal ter zake van de inslag van 10.000 liter rum. De inspecteur heeft vervolgens vrijwel per ommegaande een controle-bezoek gebracht aan belanghebbende, om vast te stellen of zij ditmaal wél over de vereiste bewijsstukken beschikte om haar verzoek te kunnen staven. Toen dit niet het geval bleek heeft de inspecteur de vergunning onmiddellijk ingetrokken. Naar ’s Hofs oordeel heeft de inspecteur in de gegeven omstandigheden in redelijkheid kunnen beslissen om de vergunning onmiddellijk in te trekken. Belanghebbende bleef immers, hoewel op 16 mei 2014 nog gewezen op haar wettelijke verplichtingen, volharden in haar onjuiste handelwijze en ging bovendien van een relatief laag belast accijnsgoed (bier) over op overige alcoholhoudende dranken met een zeer hoog alcoholpercentage en een navenant accijnsbelang. Weliswaar was de inspecteur op het moment van intrekking nog niet op de hoogte van de gepleegde fraude, de valsheid in geschrifte en de omstandigheid dat belanghebbende met haar verzoek van 20 mei 2014 accijns terugvroeg waarvan zij wist dat die nog niet was betaald, maar ook zonder deze wetenschap kon de inspecteur naar ’s Hofs oordeel in redelijkheid concluderen dat belanghebbende (wederom) misbruik maakte van haar vergunning, omdat zij (wederom) accijns terugvroeg waarvan zijn niet kon aantonen dat deze op de desbetreffende goederen drukte.
5.12.
Bij intrekking van een AGP wegens misbruik (artikel 48, onderdeel c Wet op de accijns) kan de intrekking van de vergunning onmiddellijk geschieden (artikel 49, tweede lid, Wet op de accijns). De stelling van belanghebbende dat een termijn van een maand in acht genomen had moeten worden (artikel 49, eerste lid, van de Wet op de accijns) dient daarom te worden verworpen.
Slotsom
5.13.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en G.D. van Norden, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.S.H. Lange als griffier. De beslissing is op 31 mei 2016 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.