ECLI:NL:GHAMS:2016:2176

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
23-003077-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met hockeystick op openbare weg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling van een slachtoffer, waarbij hij op 23 maart 2015 in Amsterdam met een hockeystick geweld heeft gebruikt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk kon maken dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke aanranding. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003077-15
datum uitspraak: 7 juni 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-701536-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1965,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 23 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een (op drie plaatsen) gebroken kaak en/of een of meer afgebroken/los geslagen kiezen, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (met kracht) een of meermalen met een hockeystick, althans een (hard) (slag)voorwerp, in en/of op en/of tegen zijn gezicht/gelaat en/of hoofd, althans zijn lichaam, te slaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen met een hockeystick, althans een (hard) (slag)voorwerp, in en/of op en/of tegen zijn gezicht/gelaat en/of hoofd, althans zijn lichaam, te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) een of meermalen met een hockeystick, althans een (hard) (slag)voorwerp, in en/of op en/of tegen zijn gezicht/gelaat en/of hoofd, althans zijn lichaam, heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bespreking van ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake was van opzet bij de verdachte en er bovendien geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
Het hof is van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Door met een hockeystick te slaan tegen het hoofd van de aangever heeft de verdachte willens en wetens het risico genomen, en aanvaard, dat er niet alleen letsel, maar ook dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Het (voorwaardelijk) opzet is daarmee bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit de geneeskundige verklaring van 25 maart 2015 blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake was van een open meervoudige kaakfractuur en dat de duur van de genezing werd geschat op drie maanden. Bovendien was voor een goed herstel een operatie noodzakelijk. Gelet op deze omstandigheden dient het letsel van de aangever naar het oordeel van het hof als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 maart 2015 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet, met kracht, met een hockeystick tegen zijn hoofd te slaan.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een beroep op noodweer gedaan. Daartoe heeft zij - samengevat - aangevoerd dat de verdachte door aangever [slachtoffer] met een mes werd aangevallen en de verdachte hem met een hockeystick van zich af heeft gehouden waarbij [slachtoffer] werd geraakt, omdat verdediging van zijn lijf en goed noodzakelijk was.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Om van een noodweersituatie te kunnen spreken moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen een noodzakelijke verdediging geboden is.
Nog daargelaten dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring met de hockeystick heeft geslagen voordat er fysiek geweld tegen hem werd gebruikt en dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door naar buiten te gaan in plaats van in zijn woning te blijven, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het dossier biedt geen enkele ondersteuning voor de verklaring van de verdachte dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen met een mes. Ook de recent gehoorde getuige [getuige] verklaarde geen mes te hebben waargenomen. Het enkele feit dat volgens de verdachte [slachtoffer] aan zijn fiets rommelde, vormt evenmin een dergelijke aanranding.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] waarbij door de verdachte grof geweld, door middel van een hockeystick, is gebruikt. Dit geweld, waarbij de aangever nog veel ernstiger verwond had kunnen raken, rekent het hof de verdachte aan. Dergelijk geweld versterkt de reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid. Door dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat letsel en pijn heeft ondervonden. Ten voordele van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 mei 2016 recent niet strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof zal een lichtere straf opleggen dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, nu het hof van oordeel is dat de straf die het hof zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juni 2016.
mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]