ECLI:NL:GHAMS:2016:1851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
200.153.521/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging betalingsregeling wegens dwaling in het kader van gefinancierde rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de vernietiging van een betalingsregeling die was overeengekomen tussen appellanten, ex-echtgenoten, en Oudendijk B.V., een advocatenkantoor. Appellanten waren in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de betalingsregeling geldig was. Appellanten stelden dat zij bij de totstandkoming van de betalingsregeling hebben gedwaald, omdat zij ten onrechte meenden dat zij niet in aanmerking kwamen voor gefinancierde rechtsbijstand. De advocaat van appellanten, mr. J.A. Oudendijk, had hen niet geïnformeerd over hun recht op een toevoeging voor de verleende rechtsbijstand. Het hof oordeelde dat Oudendijk B.V. had moeten onderzoeken of appellanten in aanmerking kwamen voor gefinancierde rechtsbijstand en hen daarover had moeten informeren. Het hof concludeerde dat appellanten ten onrechte in de veronderstelling verkeerden dat zij geen recht hadden op een toevoeging en dat de betalingsregeling daarom vernietigd moest worden. De vorderingen van Oudendijk B.V. in conventie werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.153.521/01
zaak- /rolnummer rechtbank : C/15/197546 / HA ZA 12-504
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 mei 2016
inzake

1.[appellant] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. [appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. C.J. Hes te Haarlem,
tegen
MR. J.A. OUDENDIJK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. Oudendijk te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna [appellant] en [appellante] genoemd en gezamenlijk [appellanten] . Geïntimeerde wordt hierna Oudendijk B.V. genoemd.
[appellanten] . zijn bij dagvaarding van 4 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 november 2013, onder bovenvermeld zaak- /rolnummer gewezen tussen [appellanten] . als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie en Oudendijk B.V. als eiseres in conventie tevens gedaagde in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
[appellanten] . hebben pleidooi verzocht en een nadere productie ingediend. Ter zitting van 26 oktober 2015 is Oudendijk B.V. niet verschenen. [appellanten] . hebben de zaak ter zitting doen bepleiten door mr. Hes voornoemd. Oudendijk B.V. heeft bij akte van 17 november 2015 gereageerd op hetgeen zijdens [appellanten] . ter zitting naar voren is gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] . hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van Oudendijk B.V. in conventie alsnog af zal wijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van [appellanten] . in reconventie alsnog toe zal wijzen, met veroordeling van Oudendijk B.V. in de kosten van het geding in beide instanties.
Oudendijk B.V. heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van [appellanten] . in de kosten van het geding in hoger beroep.
Oudendijk B.V. heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[appellant] en [appellante] zijn ex-echtgenoten. [appellant] heeft zich in 2008 ingekocht in een aannemingsbedrijf waarbij ook zijn accountant [A] betrokken was. [appellant] heeft in dat kader een borgtocht verstrekt aan de ABN Amro Bank. In oktober/november 2009 is de onderneming failliet gegaan en heeft ABN Amro Bank de borgtocht opgeëist. [A] heeft [appellant] in contact gebracht met mr. J.A. Oudendijk (hierna: mr. Oudendijk). Mr. Oudendijk heeft in 2009 bij [A] geïnformeerd naar de inkomens en vermogens positie van [appellant] . Tussen [appellant] en mr. Oudendijk is op 12 november 2009 een overeenkomst van opdracht gesloten op basis waarvan mr. Oudendijk [appellant] als advocaat zou bijstaan in het geschil met ABN Amro Bank over de borgtocht. In de opdrachtbevestiging wordt geen melding gemaakt van (het afzien van) gefinancierde rechtsbijstand.
2.3
Oudendijk B.V. - in de persoon van mr. Oudendijk - heeft [appellanten] . nadien als advocaat bijgestaan in diverse juridische kwesties. Zo heeft zij [appellant] vanaf november 2009 onder meer bijgestaan in het geschil in eerste aanleg en hoger beroep met ABN Amro Bank inzake de borgtocht (de borgtochtzaak), [appellante] bij geschillen met haar schuldeisers en [appellanten] . vanaf november 2010 bij het beproeven van een vrijwillige schuldsanering en het bereiken van een akkoord met hun schuldeisers (de schuldsanering) en later ook bij de beëindiging van hun huwelijksrelatie.
2.4
Namens [appellanten] . zijn tussen 2009 en 2012 bij de Raad voor Rechtsbijstand diverse verzoeken gedaan om een toevoeging voor juridische bijstand als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna ook: een toevoeging), te weten onder meer:
- Op 8 juni 2010 heeft de toenmalige gemachtigde , mr. M.E. van der Zouw voor [appellante] een toevoeging aangevraagd voor een echtscheiding. De toevoeging is op 14 juli 2010 afgegeven.
-Op 22 oktober 2010 heeft mr. Oudendijk voor [appellante] verzocht om een toevoeging in een geschil met [B] , een van haar schuldeisers. De toevoeging is op 6 januari 2011 afgegeven.
- Op 17 juni 2011 heeft mr. Oudendijk voor [appellant] verzocht om een toevoeging in de borgtochtzaak tegen ABN Amro Bank. De toevoeging is op 11 juli 2011 afgegeven.
- Op 20 juli 2011 heeft mr. Oudendijk voor [appellant] verzocht om een toevoeging in een zaak tegen [C] Management. De toevoeging is op 13 oktober 2011 afgegeven.
- Op 5 oktober 2011 heeft mr. Oudendijk voor [appellante] verzocht om een toevoeging in een geschil met Aksoy, een van haar schuldeisers. De toevoeging is op 9 november 2011 afgegeven.
- 23 maart 2012 heeft de toenmalige gemachtigde, [E] voor [appellant] een toevoeging aangevraagd voor een mediation in het kader van de echtscheiding. De toevoeging is op 3 april 2012 afgegeven.
Voor de schuldsanering heeft mr. Oudendijk voor [appellanten] . geen toevoeging aangevraagd.
2.5
Oudendijk B.V. heeft [appellanten] . voor de door haar verrichte werkzaamheden met betrekking tot de borgtocht en de schuldsanering telkens facturen gestuurd. Tot 9 maart 2011 heeft Oudendijk B.V. de werkzaamheden inzake de schuldsanering geboekt op het dossier dat zij aanhield voor de borgtochtzaak. Nadien zijn deze werkzaamheden op een apart dossier geboekt.
2.6
Op 18 december 2011 hebben Oudendijk B.V. en [appellanten] . een “overeenkomst tot het aangaan van een betalingsregeling” gesloten (hierna: de betalingsregeling). De betalingsregeling waarin Oudendijk B.V. wordt aangeduid als schuldeiser en [appellant] en [appellante] als respectievelijk schuldenaren 1 en 2, houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“(…)
in aanmerking nemende:
(…)
b. dat schuldeiser van schuldenaar 1 onbetwist en opeisbaar heeft te vorderen, een bedrag van € 24.479,77 (zie
bijlage 1);
c. dat schuldeiser van schuldenaar 2 onbetwist en opeisbaar heeft te vorderen, een bedrag van € 831,67 (zie
bijlage 2);
d. dat de vorderingen als zodanig door schuldenaren worden erkend;
(…)
f. dat schuldeiser ten behoeve van schuldenaren in het dossier D 5190 [appellant] - schuldsanering begroot nog aan werkzaamheden te moeten verrichten voor een bedrag van € 4.699,56 (…)
g. dat schuldeiser van schuldenaren mitsdien onbetwist en opeisbaar heeft te vorderen een bedrag van € 30.000,00, hierna te noemen de
Vordering;
h. dat schuldeiser recht heeft (…) op een interest van 1% per maand over het verschuldigde bedrag alsmede op buitengerechtelijke incassokosten van 10% over het verschuldigde bedrag;
i. partijen hierna een betalingsregeling overeenkomen waarbij het openstaande bedrag in termijnen wordt voldaan (…)
zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1(…)
schuldenaren, verklaren bij deze dat zij hoofdelijk verbonden zijn tot voldoening van de (…)
Vordering.
Artikel 2(…)
Lid 1Schuldenaren voldoen wekelijks een bedrag van € 150.00 (…)
Artikel 3(…)
Lid 1
Indien schuldenaren de betalingsregeling niet stipt nakomen treden zij onmiddellijk in verzuim zonder dat een ingebrekestelling hiertoe noodzakelijk is
Lid 2
De betalingsregeling komt direct te vervallen indien het beschrevene in het vorige lid zich voordoet. Het gehele, dan openstaande bedrag is direct opeisbaar. (…)
Lid 3
Schuldenaren zijn alsdan gehouden om aan schuldenaar te voldoen de in de considerans onder sub h genoemde interest en incasso kosten. (…)”
2.7
[appellanten] . hebben nadien ter nakoming van de betalingsregeling in totaal € 225,00 aan Oudendijk B.V. betaald.
2.8
Een e-mail van de Raad voor Rechtsbijstand van 15 maart 2013, gestuurd aan de huidige advocaat van [appellanten] . houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"(…) U vraagt of dhr. [appellant] recht zou hebben gehad op gesubsidieerde rechtsbijstand voor een aanvraag in 2009. Voor een aanvraag in 2009 is het jaar 2007 het peiljaar voor het inkomen en vermogen.
Dhr. [appellant] had in 2007 een door de Belastingdienst vastgesteld inkomen van € 10.467. Mevrouw [appellante] , partner van [appellant] had in 2007 een vastgesteld inkomen van € 0. Er was geen sprake van vermogen boven de heffingsvrije grens.
Conclusie
Dit betekent dat [appellant] in 2009 recht had op gesubsidieerde rechtsbijstand. De eigen bijdrage die aan [appellant] zou zijn opgelegd is € 98. (...)"
2.9
Een brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 3 mei 2013, gestuurd aan de huidige advocaat van [appellanten] . houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
(…) "In uw brief d.d. 28 maart 2013 vraagt u de Raad voor Rechtsbijstand (…) om informatie te verstrekken over de afgifte van een toevoeging in het kader van schuldsanering/betalingsregeling.
Zoals u al in uw brief stelt wordt er voor het aanbieden van een akkoord geen toevoeging verstrekt, tenzij aan alle voorwaarden is voldaan.
In deze zaak heeft mr. Oudendijk zijn cliënten begeleid met het opzetten van een minnelijke regeling. Verder heeft hij aan de schuldeisers brieven gestuurd, maar is de schuldenregeling uiteindelijk mislukt.
Voor ons is echter niet duidelijk of mr. Oudendijk een voorliggende voorziening heeft benut zonder resultaat en of er sprake was van een omvangrijke schuldenlast en of er een reëel uitzicht was op schuldsanering.
Slechts op het moment dat een advocaat bij zijn aanvraag toevoeging deze drie voorwaarden kan aantonen, zou er een toevoeging verstrekt kunnen worden. (…)"
2.1
[appellanten] . hebben tegen mr. Oudendijk een klacht aanhangig gemaakt bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam. De klacht houdt onder meer in dat mr. Oudendijk in verband met de door hem behandelde schuldsanering geen toevoegingen voor [appellanten] . heeft aangevraagd, terwijl zij daarvoor wel in aanmerking kwamen en dat hij niet schriftelijk heeft vastgelegd dat afstand werd gedaan van het recht om een toevoeging aan te vragen en dat hij zijn rekeningen heeft laten oplopen tot een bedrag van € 29.775,00. Nadat de Raad van Discipline de klacht op 17 december 2013 op onderdelen gegrond had bevonden, heeft mr. Oudendijk daarvan beroep ingesteld bij het Hof van Discipline.
2.11
Bij beslissing van 21 november 2014 heeft het Hof van Discipline de klachten ten dele gegrond bevonden en daartoe - onder meer - het volgende overwogen:
“(…) 5.1 De raad heeft in rov. 4.1 van de beslissing waarvan beroep voorop gesteld dat de klachtonderdelen a, b en d alle de strekking hebben dat verweerder ten onrechte geen toevoegingen heeft aangevraagd ten behoeve van klagers. Ook het hof zal deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen. (…)
5.2
Het hof voegt hieraan toe dat het niet kan bepalen of klagers in een concreet geval voor toevoeging in aanmerking zouden zijn gekomen. Dat is aan de Raad voor de Rechtsbijstand. Waar het hier om gaat is dat een advocaat dit thema, overeenkomstig Gedragsregel 24, met zijn cliënten behoort te bespreken en het resultaat van die bespreking schriftelijk dient vast te leggen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Als de cliënten in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand staat het de advocaat niet vrij te declareren tenzij de cliënten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig daarmee (schriftelijk) hebben ingestemd.
5.3
Uiteraard dient de advocaat de cliënten daarbij deugdelijk voor te lichten over de mogelijkheden voor het in aanmerking komen van toevoeging. Daarbij dient te worden gewezen op de werkwijze van de Raad voor Rechtsbijstand, in het bijzonder dat wordt aangesloten op de vaststellingen van de belastingdienst ten aanzien van inkomen en vermogen. Ook dient de mogelijkheid van peiljaarverlegging te worden onderzocht. Een en ander heeft verweerder niet gedaan. Onjuist is de handelwijze van verweerder om af te gaan op inlichtingen van de heer M.
5.4
Voor zover verweerder meende dat hij op basis van informatie van de heer M. en zijn cliënten goede gronden had om aan te nemen dat zijn cliënten niet in aanmerking zouden komen voor gefinancierde rechtsbijstand rijmt die mening niet met de aard van de opdracht: schuldsanering (nog daargelaten dat verweerder had behoren aan te sluiten bij de belastingaangiften). Bovendien was het verweerder bekend dat het aannemersbedrijf van klager eind 2009 was geliquideerd en mogelijk failliet was verklaard. Ook dit vormt een gedege aanwijzing om niet betalend op te gaan treden, zonder expliciete toestemming van de cliënt. De stelling van verweerder dat ter zake van een vrijwillige schuldregeling geen toevoeging zou kunnen worden verleend en dat hij dit aan klagers heeft meegedeeld, kan hem niet baten. Onder omstandigheden wordt voor die vorm van schuldsanering wel toevoeging verleend. Verweerder had op z’n minst met de Raad voor Rechtsbijstand overleg kunnen en behoren te plegen. (…)”

3.Beoordeling

3.1
Oudendijk B.V. heeft in eerste aanleg in conventie, na vermindering van eis, gevorderd [appellanten] . bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 35.858,75te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2012 tot aan de voldoening. Aan haar vordering heeft Oudendijk B.V. - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat [appellanten] . de betalingsregeling niet (stipt) zijn nagekomen en derhalve op grond van artikel 3 van de betalingsregeling gehouden zijn de resterende hoofdsom van - na vermindering van eis - € 29.599,97 vermeerderd met rente en kosten te voldoen.
3.2
[appellanten] . hebben in conventie primair tot hun verweer aangevoerd dat zij bij de totstandkoming van de betalingsregeling hebben gedwaald. Zij hebben - kort gezegd - gesteld dat Oudendijk c.s. ten onrechte niet heeft gezegd dat zij met betrekking tot de verleende rechtsbijstand in aanmerking kwamen voor een toevoeging. [appellanten] . zouden de betalingsregeling niet hebben aanvaard als zij hadden geweten dat zij voor de door Oudendijk B.V. in rekening gebrachte werkzaamheden in aanmerking kwamen voor gefinancierde rechtsbijstand. Subsidiair hebben [appellanten] . betoogd dat de vorderingen van Oudendijk B.V. onduidelijk zijn; niet helder is wat in de diverse facturen van wie wordt gevorderd en in welke zaak. Het geschil moet daarom eerst ter begroting aan de deken van de orde van advocaten worden voorgelegd en Oudendijk B.V. is dus niet ontvankelijk. Tot slot hebben [appellanten] . aangevoerd dat zij vóór de totstandkoming van de betalingsregeling al een bedrag van € 2.525,00 aan Oudendijk B.V. hebben voldaan, dat in mindering zou moeten strekken op de vordering en hebben zij de rechtbank verzocht de vordering te matigen.
3.3
In reconventie hebben [appellanten] . gevorderd om, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Oudendijk B.V. te veroordelen tot betaling van schade, dan wel tot terugbetaling wegens onverschuldigde betaling van € 2.525,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en veroordeling van Oudendijk B.V. in de kosten van het geding. Zij hebben daaraan - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat Oudendijk B.V. jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door voor de schuldsanering geen toevoeging aan te vragen en te veel kosten te maken voor (de begeleiding van) het minnelijk traject, waardoor zij nog dieper in de schulden zijn geraakt. De als gevolg van het onrechtmatig handelen van Oudendijk B.V. geleden schade bestaat in het door [appellanten] . betaalde bedrag van € 2.525,00. Subsidiair hebben zij dat bedrag als onverschuldigd betaald terug gevorderd.
3.4
De rechtbank heeft in conventie het beroep op dwaling verworpen. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] . al eerder in andere zaken toevoegingen hadden gekregen en dus bij de totstandkoming van de betalingsregeling bekend geweest moeten zijn met het feit dat zij onder omstandigheden voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwamen. Dat Oudendijk B.V. zou hebben gezegd dat zij niet voor een toevoeging in aanmerking kwamen of dat Oudendijk B.V. wist dat zij op dat punt een verkeerde voorstelling van zaken hadden en hen dus had moeten inlichten, hebben [appellanten] . niet gesteld. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat Oudendijk B.V. in haar vordering kan worden ontvangen, nu zij niet zozeer betaling van betwiste facturen vordert als wel nakoming van de overeengekomen betalingsregeling. De vordering is in zoverre ook voldoende duidelijk. Het verzoek tot matiging van de vordering heeft de rechtbank afgewezen bij gebreke van een juridische grondslag.
3.5
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] . niet voldoende hebben gesteld om aan te kunnen nemen dat zij voor de schuldsanering voor een toevoeging in aanmerking kwamen. Verder valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom de omstandigheid dat de schuldsanering voor [appellanten] . uiteindelijk geen oplossing heeft geboden, betekent dat Oudendijk B.V. jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. De subsidiaire vordering tot terugbetaling van € 2.525,00 wegens onverschuldigde betaling heeft de rechtbank afgewezen omdat [appellanten] . niet hebben gesteld waarom zij dit bedrag aan Oudendijk B.V. hebben betaald en waarom zij menen dat die betaling onverschuldigd was.
3.6
De rechtbank heeft [appellanten] . in conventie hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Oudendijk B.V. van € 35.858,75 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 29.599,97 vanaf 19 oktober 2012 tot aan de dag van betaling en [appellanten] . hoofdelijk veroordeeld in de kosten van geding, aan zijde van Oudendijk B.V. begroot op € 3.526,00.
In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] . afgewezen en [appellanten] . hoofdelijk veroordeeld in de kosten van geding, aan zijde van Oudendijk B.V. begroot op € 384,00.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] . met
acht grievenop.
3.7
Met hun
grieven 1 en 2komen [appellanten] . op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken zij bij de totstandkoming van de betalingsregeling hebben gedwaald. [appellanten] . voeren aan dat zij ten onrechte in de veronderstelling verkeerden dat zij voor de door Oudendijk B.V. in rekening gebrachte werkzaamheden niet voor een toevoeging in aanmerking kwamen. Het had op de weg van Oudendijk B.V., althans mr. Oudendijk als hun advocaat, gelegen te onderzoeken en vast te leggen of zij in aanmerking kwamen voor een toevoeging en hen daarover te informeren. Als Oudendijk B.V. dat had gedaan zouden [appellanten] . hebben geweten dat zij voor de door Oudendijk B.V. in rekening gebrachte werkzaamheden recht hadden op gefinancierde rechtsbijstand. In dat geval zouden zij niet hebben ingestemd met de door Oudendijk B.V. voorgestelde betalingsregeling voor de door haar in rekening gebrachte werkzaamheden, waarvoor zij een toevoeging hadden kunnen krijgen.
3.8
Oudendijk B.V. heeft aangevoerd dat zij wel heeft onderzocht of [appellanten] . voor een toevoeging in aanmerking kwamen, maar dat dat niet het geval was. Met betrekking tot de borgtochtzaak stelt zij dat zij in 2009 van [A] informatie heeft gekregen over het vermogen en het inkomen van [appellant] . Zij heeft deze informatie met [appellant] besproken en daaruit bleek dat hij geen recht had op een toevoeging. Voor de schuldsanering geldt dat voor een minnelijke schuldsanering slechts in uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden een toevoeging wordt verleend en dat daaraan in dit geval niet was voldaan. [appellanten] . wilden geen gebruik maken van een ‘voorliggende voorziening’ via de gemeente omdat dit zou betekenen dat ze de overwaarde in hun eigen woning zouden moeten aanwenden voor het aflossen van hun schuldeisers.
3.9
Het hof stelt voorop dat op de door mr. Oudendijk, namens Oudendijk B.V., voor [appellanten] . verrichte werkzaamheden, de voor hem als advocaat geldende Gedragsregels van toepassing zijn. Artikel 24 van de Gedragsregels luidt:
1. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
2. De advocaat zal voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen en verschotten volgens de daarvoor geldende regels.
3. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.
3.1
Hoewel uit de Gedragsregels niet direct een door de advocaat jegens de cliënt in acht te nemen verplichting voortvloeit, kunnen de Gedragsregels wel mede inhoud geven aan de zorgplicht die op de advocaat rust uit hoofde van de tussen hem en de cliënt bestaande rechtsverhouding. Naar het oordeel van het hof brengt dat in het onderhavige geval mee dat Oudendijk B.V. in beginsel gehouden was om ten behoeve van [appellanten] ., telkens wanneer daartoe aanleiding bestond te onderzoeken of zij (inmiddels) in aanmerking kwamen voor een toevoeging en, indien dat zo was, hen daarop te wijzen (vgl HR 1 november 1991, NJ 1992,121). Vast staat dat Oudendijk B.V. voor de schuldsanering geen toevoeging heeft aangevraagd en voor de borgtochtzaak voor het eerst in juni 2011. Aan de orde is dan of [appellanten] ., zoals zij stellen, desondanks toch (al eerder) in aanmerking kwamen voor een toevoeging en, zo ja, of Oudendijk B.V. hen daarop had behoren te wijzen.
3.11
Ten aanzien van de schuldsanering volgt uit de brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 3 mei 2013 dat voor het aanbieden van een akkoord in een minnelijk traject geen toevoeging wordt verstrekt, tenzij aan alle voorwaarden is voldaan. In de door de Raad voor Rechtsbijstand op haar website openbaar gemaakte werkinstructie (http://kenniswijzer.rvr.org/werkinstructies-toevoegen) was vóór 1 oktober 2015 opgenomen dat voor het aanbieden van een vrijwillig akkoord geen toevoeging wordt verleend, tenzij aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat een voorliggende voorziening is benut zonder resultaat. Met een voorliggende voorziening wordt gedoeld op de mogelijkheid om door tussenkomst van instellingen voor sociaal maatschappelijke hulpverlening of gemeentelijke instellingen voor schuldhulpverlening tot een schuldsanering te komen.
3.12
Het hof stelt vast dat [appellanten] . niet hebben bestreden dat zij geen gebruik hebben gemaakt van een dergelijke voorliggende voorziening. [appellante] heeft desgevraagd ter zitting van 26 oktober 2015 verklaard dat zij daarover wel informatie heeft ingewonnen bij de gemeente, maar dat daar uiteindelijk niet voor is gekozen, waarbij ook speelde dat [appellanten] . een eigen huis hadden en dat ze dat bij een schuldsanering via de gemeente zouden moeten opgeven.
Onder deze omstandigheden moet als vaststaand worden aangenomen dat [appellanten] . voor de door Oudendijk B.V. in het kader van de schuldsanering verrichte werkzaamheden hebben gekozen om geen gebruik te maken van een voorliggende voorziening en dat zij dus niet in aanmerking kwamen voor een toevoeging. Daarover heeft bij [appellanten] . ten tijde van de totstandkoming van de betalingsregeling dan ook niet een onjuiste voorstelling van zaken bestaan.
3.13
Ten aanzien van de door Oudendijk B.V. verrichte werkzaamheden in de borgtochtzaak geldt dat door de Raad voor Rechtsbijstand bij de beoordeling van een aanvraag wordt uitgegaan van het (gezamenlijk) verzamelinkomen, zoals dat blijkt uit de belastingaangifte in het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag om toevoeging wordt ingediend. Uit de e-mail van de Raad voor Rechtsbijstand van 15 maart 2013 volgt dat [appellant] in 2007 een door de Belastingdienst vastgesteld inkomen had van € 10.467 en dat [appellante] in 2007 een vastgesteld inkomen had van € 0 en dat geen sprake was van vermogen boven de heffingsvrije grens. De Raad voor Rechtsbijstand concludeert dat [appellant] dus in 2009 recht had op gesubsidieerde rechtsbijstand. Op de door Oudendijk B.V. op 22 oktober 2010 voor [appellante] aangevraagde toevoeging voor de zaak tegen [B] is vermeld:
Inkomen en Vermogen Aanvrager Partner Totaal
inkomen € 8.434 € - 91.619 €- 83.185
type inkomen verzamelinkomen verzamelinkomen
(…)
status aangegeven vastgesteld
bron belastingdienst belastingdienst
belastingjaar (=peiljaar) 2008 2008
Op 17 juni 2011 heeft mr. Oudendijk voor [appellant] voor het eerst verzocht om een toevoeging in de borgtochtzaak. De toevoeging is op 11 juli 2011 afgegeven. Op die toevoeging is als verzamelinkomen van [appellant] voor 2009 vermeld: €-7.503.
3.14
Het hof is in het licht van het voorgaande, en met name gelet op het feit dat een toevoeging telkens wordt verleend op basis van het door de Belastingdienst voor het desbetreffende peiljaar vastgestelde verzamelinkomen en de e-mail van de Raad voor Rechtsbijstand van 15 maart 2013, van oordeel dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [appellant] in 2009, 2010 en 2011 op basis van de destijds bij de Belastingdienst bekende gegevens omtrent het (gezamenlijk) verzamelinkomen in de peiljaren 2007, 2008 en 2009 telkens wèl in aanmerking kwam voor een toevoeging.
3.15
Vervolgens is dan aan de orde of Oudendijk B.V. dat had behoren te weten en of zij [appellant] daarover had moeten informeren. Uitgangspunt is daarbij dat Oudendijk B.V., althans mr Oudendijk, als advocaat moet worden geacht te weten dat door de Raad voor Rechtsbijstand bij de beoordeling van een aanvraag wordt uitgegaan van het (gezamenlijk) verzamelinkomen, zoals vastgesteld door Belastingdienst voor het desbetreffende peiljaar. Dat Oudendijk B.V. [appellant] daar in 2009 op heeft gewezen en bij hem navraag heeft gedaan naar het door de Belastingdienst voor het peiljaar 2007 vastgestelde inkomen en vermogen is echter gesteld noch gebleken. Integendeel, Oudendijk B.V. heeft zich op het standpunt gesteld dat zij bij de beoordeling van de vraag of [appellant] mogelijk in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand is afgegaan en mocht afgaan op de in 2009 bij [A] opgevraagde informatie over de inkomens- en vermogenspositie van [appellant] op dat moment, dat hij de van [A] verkregen gegevens heeft besproken met [appellant] en dat daaruit bleek dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Gesteld noch gebleken is dat Oudendijk B.V. nadien nog met [appellant] heeft overlegd om te bezien of hij inmiddels wel in aanmerking kwam voor gesubsidieerde rechtsbijstand noch dat Oudendijk B.V. in 2010 alsnog informatie heeft opgevraagd over het door Belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen van [appellant] over het peiljaar 2008. Oudendijk B.V. was er op dat moment echter wel van op de hoogte dat de investering in de bouwonderneming in 2009 verloren was gegaan en dat [appellanten] . hem eind 2010 hadden verzocht een schuldsanering tot stand te brengen. Dit tezamen genomen met het feit dat uit een door Oudendijk B.V. in oktober 2010 voor [appellante] aangevraagde toevoeging bleek van een volgens de Belastingdienst over 2008 negatief verzamelinkomen voor [appellant] , had voor Oudendijk B.V. in ieder geval in de loop van 2010 aanleiding moeten zijn [appellant] nader te informeren en met hem te overleggen om te trachten alsnog gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Toen Oudendijk B.V. tenslotte in juni 2011 voor [appellant] wel een toevoeging in de borgtochtzaak aanvroeg, is deze op 11 juli 2011 ook afgegeven.
3.16
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [appellant] in 2009 en in 2010 in aanmerking kwam voor een toevoeging in de borgtochtzaak en dat Oudendijk B.V. dat in ieder geval in de loop van 2010 had behoren te weten. Het hof is vervolgens van oordeel dat Oudendijk B.V. [appellanten] . voorafgaand aan de totstandkoming van de betalingsregeling er op had moeten wijzen dat [appellant] voor een deel van de door hem in rekening gebrachte werkzaamheden een toevoeging had kunnen krijgen. Oudendijk B.V. heeft niet bestreden dat [appellanten] . daarvan bij de totstandkoming van de betalingsregeling niet op de hoogte waren. Anders dan Oudendijk B.V. heeft aangevoerd brengt de omstandigheid dat [appellant] in de borgtochtzaak op 11 juli 2011 en [appellante] in ander zaken al in 2010 een toevoeging hadden gekregen niet mee dat zij hadden moeten begrijpen dat zij ook voor de borgtochtzaak al eerder voor een toevoeging in aanmerking kwamen. Naar [appellanten] . terecht hebben gesteld mochten zij er immers van uitgaan dat Oudendijk B.V. althans mr. Oudendijk als hun advocaat, zulks zou onderzoeken en hen erop zou wijzen indien zij ter zake van de voor hen verrichte werkzaamheden mogelijk toch recht hadden op gesubsidieerde rechtsbijstand. Uit de omstandigheid dat Oudendijk B.V. dat niet heeft gedaan mochten zij dan ook afleiden dat [appellant] in de borgtochtzaak tot juni 2011 niet voor een toevoeging in aanmerking kwam.
3.17
De slotsom is dan dat [appellanten] . ten tijde van de totstandkoming ten onrechte meenden dat [appellant] voor de door Oudendijk B.V. tot 11 juli 2011 verrichte werkzaamheden in de borgtochtzaak niet in aanmerking kwam voor een toevoeging en dat Oudendijk B.V. dit behoorde te weten en [appellanten] . daarover had moeten inlichten. Nu [appellanten] . onweersproken hebben gesteld dat zij de betalingsregeling bij een juiste voorstelling van zaken niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden zouden hebben gesloten, en ook anderszins niet is gebleken dat de dwaling voor rekening van [appellanten] . dient te blijven, slaagt het beroep op vernietiging van de betalingsregeling wegens dwaling.
3.18
De
grieven 1 en 2slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Nu de vordering van Oudendijk B.V. in conventie uitdrukkelijk en uitsluitend strekt tot nakoming van de betalingsregeling, en het beroep van [appellanten] . op vernietiging slaagt, zal de vordering van Oudendijk c.s. bij gebreke van een voldoende draagkrachtige grondslag worden afgewezen. Bij die stand van zaken hebben [appellanten] . geen rechtens te respecteren belang meer bij bespreking van de overige grieven die zich richten tegen het oordeel van de rechtbank in conventie dat Oudendijk B.V. in haar vordering kan worden ontvangen en dat de vordering voldoende duidelijk is omdat Oudendijk B.V. niet zozeer betaling van betwiste facturen vordert als wel nakoming van de overeengekomen betalingsregeling (
grieven 3, 4 en 5) en het oordeel dat het verzoek tot matiging van de vordering wordt afgewezen bij gebreke van een juridische grondslag (
grief 6).
3.19
Met
grief 7komen [appellanten] . vervolgens op tegen het oordeel van de
de rechtbank dat zij in reconventie niet voldoende hebben gesteld om aan te kunnen nemen dat zij voor de schuldsanering voor een toevoeging in aanmerking kwamen en dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat de schuldsanering voor [appellanten] . uiteindelijk geen oplossing heeft geboden, betekent dat Oudendijk B.V. jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. [appellanten] . voeren daartoe allereerst aan dat zij voor de schuldsanering wèl voor een toevoeging in aanmerking kwamen. Daarnaast voeren zij aan dat, nu geen schuldsanering tot stand is gekomen, hun schulden als gevolg van het handelen van Oudendijk B.V. alleen maar zijn toegenomen en zij thans ook nog de door Oudendijk B.V. daarvoor in rekening gebrachte kosten dienen te voldoen.
3.2
Het hof stelt voorop dat uit hetgeen hiervoor onder 3.12 is overwogen volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [appellanten] . voor de door Oudendijk B.V. in het kader van de schuldsanering verrichte werkzaamheden niet in aanmerking kwamen voor een toevoeging. Als onbetwist staat vast dat [appellanten] . Oudendijk B.V. hebben verzocht hen bij te staan bij een poging om tot een vergelijk met hun schuldeisers te komen en dat Oudendijk B.V. dat vervolgens ook heeft gedaan. Dat en tot welke bedragen Oudendijk B.V. de in dat kader door haar te verrichtte werkzaamheden in rekening bracht kan [appellanten] . niet zijn ontgaan, nu zij daarvoor telkens ook een factuur hebben ontvangen. [appellanten] . hebben niet concreet gesteld dat en, zo ja, waarom en in hoeverre de werkzaamheden van Oudendijk B.V. ten onrechte, onjuist of ondeugdelijk zijn verricht, noch dat en, zo ja, waarom Oudendijk B.V. verweten zou kunnen worden dat haar werkzaamheden uiteindelijk niet tot het beoogde resultaat hebben geleid. Onder die omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet is in te zien waarom de enkele omstandigheid dat de schuldsanering voor [appellanten] . geen oplossing heeft geboden, betekent dat Oudendijk B.V. jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. De grief faalt derhalve.
3.21
Met
grief 8komen [appellanten] . op tegen het oordeel van de
de rechtbank dat zij in reconventie niet voldoende hebben gesteld om aan te kunnen nemen dat het bedrag van € 2.525,00 door [appellanten] . onverschuldigd zou zijn betaald. [appellanten] . voeren daartoe aan dat zij wel degelijk hebben onderbouwd welke bedragen zij aan Oudendijk B.V. hebben betaald, maar dat onduidelijk is waar deze bedragen door Oudendijk B.V. voor zijn aangewend. [appellanten] . betogen dat het dan aan Oudendijk B.V. is om aan te tonen waartoe de betaalde bedragen zijn aangewend.
3.22
Oudendijk B.V. heeft niet betwist dat zij van [appellanten] . betalingen heeft ontvangen. Zij stelt evenwel dat deze betalingen enerzijds (circa € 1.500,00) zijn aangewend ter voldoening van de openstaande rekeningen voor de door haar voor [appellanten] . verrichte werkzaamheden en anderzijds (circa € 900,00) voor de betaling van crediteuren van [appellanten] . in het kader van de minnelijke schuldsanering. Het hof stelt vervolgens voorop dat nu [appellanten] . aan hun vordering ten grondslag leggen dat zij onverschuldigd aan Oudendijk B.V. hebben betaald, op hen de last rust om tegenover de betwisting door Oudendijk c.s. voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat zij de bedoelde bedragen zonder rechtsgrond hebben voldaan. In dat kader is van belang dat [appellanten] . niet bestrijden dat zij hadden afgesproken dat door tussenkomst van Oudendijk B.V. deelbetalingen aan hun crediteuren zouden worden gedaan. Verder staat vast dat [appellanten] . Oudendijk B.V. hebben verzocht hen tegen betaling bij te staan bij de schuldsanering en dat zij daarvoor van Oudendijk c.s. ook facturen hebben ontvangen. Onder die omstandigheden is zonder nadere door [appellanten] . te verstrekken feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom voor de door [appellanten] . aan Oudendijk B.V. gedane betalingen desondanks geen rechtsgrond zou bestaan.
Ook
grief 8slaagt derhalve niet.
3.23
De slotsom is dat de
grieven 1 en 2tegen het oordeel van de rechtbank in conventie slagen. Het vonnis waarvan beroep zal in zoverre worden vernietigd en de vordering in conventie zal alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Oudendijk B.V. in de kosten van het geding in conventie in eerste aanleg. De grieven tegen het oordeel van de rechtbank in reconventie falen. Het vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd. Oudendijk B.V. zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vorderingen van Oudendijk B.V. in conventie zijn toegewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het in conventie gevorderde af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Oudendijk B.V. in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, aan de zijde van [appellanten] . begroot op € 821,00 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris;
veroordeelt Oudendijk c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellanten] . begroot op € 407,85 aan verschotten en € 3.474,00 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, J.W.M. Tromp en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2016.