In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2015. De verdachte, geboren in Turkije in 1968 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere veroordeling. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 27 maanden geëist, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar voegde twee bewijsoverwegingen toe aan de uitspraak.
De eerste bewijsoverweging betrof een Beretta-wapen dat aan de verdachte ten laste was gelegd. De verdediging stelde dat het wapen niet functioneerde en daarom niet als wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie kon worden aangemerkt. Het hof oordeelde echter dat, ondanks het defect, het voorwerp nog steeds als wapen kon worden gekwalificeerd, omdat het met een vervangende slagpen weer functioneel kon worden gemaakt.
De tweede bewijsoverweging ging over een semi-automatisch geweer dat in de woning van de verdachte was aangetroffen. De verdediging betwistte dat het geweer van de verdachte was, maar het hof oordeelde dat de alternatieve scenario's die door de verdediging werden geschetst onvoldoende concreet waren en niet ondersteund werden door het dossier. Het hof concludeerde dat de verdachte het geweer voorhanden had, en bevestigde het vonnis van de rechtbank.