Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Cross Options betwist niet dat zij in de relevante periode na 1 april 1991 niet zelf als market maker heeft gehandeld, maar dat zij daartoe vier werkmaatschappijen heeft opgericht waarvan Cross Options alle aandelen is gaan houden: Cross Options International I B.V., Cross Options International II B.V., Cross Options International IV B.V. en Centercross B.V. (hierna: de werkmaatschappijen). De gevorderde schade wordt door Cross Options begroot op de gederfde winst van de werkmaatschappijen. Het hof is van oordeel dat Cross Options ten aanzien van haar vermogensrechtelijke positie niet één op één kan worden vereenzelvigd met haar werkmaatschappijen. Cross Options dient feiten en omstandigheden te stellen en, gezien de gemotiveerde betwisting door ING, te bewijzen waaruit het bestaan en de omvang van haar eigen schade blijkt. Dergelijke omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De stelling van Cross Options komt er op neer dat het wat betreft de hoogte van de door haar geleden schade niet uitmaakt dat de werkmaatschappijen in plaats van haar hebben gehandeld in de onderhavige periode. Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de eventueel door de werkmaatschappijen te behalen winsten niet steeds aan Cross Options als moedervennootschap ten goede zullen komen, maar dat dit afhankelijk is van tal van factoren. Het resultaat van deze vennootschappen na belastingen, dat aan het einde van elk boekjaar wordt vastgesteld, is niet gelijk te stellen met enkel de te behalen winsten op reversals indien ING voldoende leenstukken ter beschikking had gesteld, maar is een afleiding uit de verschillende baten en lasten van de vennootschappen (vgl. de artt. 2:362 en 2:377 BW). Voorts wordt pas toegekomen aan een uitkering of reservering van de winst, voor zover het eigen vermogen groter is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden (art. 2:216 lid 1 BW). Cross Options had dan ook feiten en omstandigheden moeten aanvoeren waaruit volgt dat de door Cross Options gestelde schade (bestaande uit gederfde winst) als gevolg van het feit dat door ING gedurende de periode van 1 april 1991 tot en met 31 december 1992 niet voldoende leenstukken ter beschikking waren gesteld aan Extra niet beïnvloed werd door omstandigheden aan de zijde van de werkmaatschappijen, hetgeen Cross Options echter heeft nagelaten. Dat Cross Options en de werkmaatschappijen volgens Cross Options een fiscale eenheid hebben gevormd speelt bij dit alles geen rol, nu dit enkel een fiscale voorziening betreft en niet de situatie
in civilibus, die hier aan de orde is. Evenmin heeft Cross Option aan de hand van een inzichtelijke (en gangbare) methode becijferd dat en in hoeverre de waarde van haar deelnemingen in de werkmaatschappijen negatief is beïnvloed door de tekortkoming van ING. Daarbij had Cross Options haar, door ING gemotiveerd betwiste, stelling dat de werkmaatschappijen een positief eigen vermogen hadden, dienen te onderbouwen door middel van bijvoorbeeld overlegging van goedgekeurde jaarrekeningen, hetgeen zij heeft nagelaten. Hierbij tekent het hof aan dat uit de brief van de afdeling Compliance van de Optiebeurs van 14 januari 1993 aan Cross International IV B.V. (productie 16.9 bij conclusie van dupliek) volgt dat Cross International I B.V. per 31 december 1991 een negatief eigen vermogen had van fl. 4,4 miljoen, welke brief, waarop ING zich heeft beroepen, niet door Cross Options is weersproken.
Uit het voorgaande volgt dat Cross Options niet aan haar stelplicht ter zake van haar vermeende schade heeft voldaan. Bij gebreke van de benodigde gegevens, kan het hof de schade van Cross Options niet begroten. Aan toepassing van artikel 6:97 BW wordt dan niet toegekomen, anders dan Cross Options kennelijk meent.
Cross Options vraagt het hof deskundigen te benoemen om de schade te begroten, maar dat verzoek wordt afgewezen. Een deskundigenbericht is een middel om de rechter te voorzien van kennis en ervaring waarover hij zelf niet beschikt en dat nodig is om een beslissing in de zaak te kunnen nemen. Aan de vraag of er behoefte is aan deskundige voorlichting wordt niet toegekomen, nu de vordering tot schadevergoeding onvoldoende concreet is onderbouwd. Om dezelfde reden is geen plaats voor de aangeboden bewijslevering.