10. In artikel 3.87 van de Wet IB 2001 is bepaald dat de reisaftrek alleen van toepassing is in die gevallen waarin per openbaar vervoer van de woonplaats naar de arbeidsplaats gereisd wordt. Ingevolge het negende lid van artikel 3.87 van de Wet IB 2001 blijkt de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand slechts uit een op een tijdvak van twaalf maanden betrekking hebbende verklaring die is afgegeven door de desbetreffende openbaar-vervoersonderneming (de openbaar-vervoerverklaring). In afwijking van het negende lid, kan ook door het verstrekken van een zogenoemde reisverklaring alsmede de plaatsbewijzen aanspraak worden gemaakt op de reisaftrek (artikel 3.87, elfde lid, van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 16 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling)).
Artikel 16, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsregeling luiden:
“2. De verklaring, bedoeld in artikel 3.87, elfde lid, van de wet (de reisverklaring) bevat ten minste de volgende gegevens:
a. naam en adres van de inhoudingsplichtige;
b. naam en adres van de belastingplichtige;
c. een door de inhoudingsplichtige ondertekende verklaring, die vermeldt het aantal dagen per week dat de belastingplichtige met het openbaar vervoer naar de plaats of plaatsen van werkzaamheden heeft gereisd.
3. Op verzoek van de inspecteur doet de belastingplichtige de reisverklaring, alsmede de plaatsbewijzen, aan hem toekomen.”
Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een openbaar-vervoerverklaring noch over de in artikel 16, derde lid, van de Uitvoeringsregeling vermelde plaatsbewijzen en reisverklaring. Eiser heeft derhalve niet het voorgeschreven bewijs geleverd, zodat de conclusie is dat verweerder terecht de door eiser in zijn aangiftes in aanmerking genomen reisaftrek heeft gecorrigeerd.