ECLI:NL:GHAMS:2016:160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
23-001723-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij in garagebox gehuurd door vader voor zoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het opzettelijk telen van hennep en het illegaal afnemen van elektriciteit in een garagebox te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het telen van 116 hennepplanten en het stelen van elektriciteit van een energieleverancier. De verdachte stelde dat zijn vader de garagebox voor hem had gehuurd en dat een derde persoon, genaamd [naam 1], verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte en zijn vader niet geloofwaardig waren en dat er geen bewijs was voor het bestaan van deze derde persoon. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de impact van hennepteelt op de volksgezondheid en criminaliteit.

Uitspraak

parketnummer: 23-001723-14
datum uitspraak: 22 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-217457-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2015 en 8 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij in, op of omstreeks de periode van 04 februari 2013 tot en met 10 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand (garagebox) aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer eenhonderdenzestien (116), althans een of meer, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij in, op of omstreeks de periode van 04 februari 2013 tot en met 10 juni 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een of meer eenheden electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan energiebedrijf/leverancier [bedrijfsnaam] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Bespreking van een door de verdediging geschetst alternatief scenario
De vader van de verdachte heeft verklaard dat hij de garage waarin de hennepkwekerij is aangetroffen voor zijn zoon heeft gehuurd, zodat deze daarin gereedschap kon opbergen. Alleen zijn zoon zou een sleutel van de garage hebben gehad. De vader van de verdachte heeft de elektriciteitsrekeningen betaald.
De verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene [naam 1] of [naam 2] de hennepkwekerij heeft aangelegd en geëxploiteerd. Desgevraagd heeft de verdachte met betrekking tot deze [naam 1] het navolgende verklaard.
De verdachte zou deze [naam 1] niet kennen. [naam 1] zou op enig moment zijn langskomen bij de garage toen de verdachte daar met zijn vader was. De vader van de verdachte zou gezegd hebben dat hij [naam 1] wel kende van voetbal. Daarom had de verdachte gedacht dat het wel goed zat. [naam 1] wilde de garage onderhuren. Verdachte is daarmee akkoord gegaan. Hij heeft in verband daarmee aan [naam 1] één sleutel gegeven en één sleutel zelf gehouden en één keer een bedrag als vergoeding ontvangen. Er zou nog een contractje opgesteld worden. Toen hij later bij de garage kwam, bleek hij er met zijn eigen sleutel niet meer in te kunnen. Hij heeft zich daar niet heel druk om gemaakt, omdat hij, zo zegt hij, van nature heel erg nonchalant is. Van [naam 1] heeft hij verder ook geen geld meer gekregen. Hij kon [naam 1] op een en ander niet aanspreken, want hij had geen verdere gegevens van deze persoon en wist niet hoe of waar deze te bereiken was. Zijn vader bleek [naam 1] bij nader inzien ook niet zo goed te kennen. Pas toen de politie kwam, bleek er een hennepkwekerij in de garage te zitten.
Het hof acht niet geloofwaardig dat de verdachte met een voor hem onbekende persoon die toevallig langskomt een overeenkomst tot onderhuur van een voor hem, zo volgt uit het dossier, door zijn vader gehuurde garage sluit, op een basis als door hem geschetst, namelijk door middel van een mondelinge afspraak op straat met iemand van wie hij alleen de – mogelijke – voornaam weet en van wie hij niet weet waar hij hem kan bereiken. Dit terwijl de verdachte en diens vader aansprakelijk bleven voor de huur en de kosten van elektriciteit. Dit ongeloof wordt versterkt door de verklaring die de verdachte geeft wanneer hem wordt gevraagd wat hij dacht en/of heeft gedaan toen bleek dat hij met zijn eigen sleutel de garage niet meer in kon. Daarbij komt dat van het bestaan van enige derde, al dan niet [naam 1] genaamd, geen spoor of aanwijzing in het dossier te vinden is. Verdachtes verweer dat hij dacht dat het allemaal wel goed zou zitten omdat zijn vader deze [naam 1] zou kennen, helpt hem ook niet, aangezien die vader desgevraagd heeft verklaard geen [naam 1] te kennen.
Wat vast staat, is dat de verdachte de garage in gebruik heeft gehad en dat papieren van hem in de garage zijn aangetroffen. Gelet op al het vorenstaande houdt het hof het ervoor dat het de verdachte is geweest die zich in de garage met hennepteelt heeft beziggehouden en ten behoeve daarvan elektriciteit heeft gestolen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij in de periode van 4 februari 2013 tot en met 10 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld in een pand (garagebox) aan de [adres 2], een hoeveelheid van in totaal 116 hennepplanten;
feit 2:
hij in de periode van 4 februari 2013 tot en met 10 juni 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen eenheden elektriciteit, toebehorende aan energieleverancier [bedrijfsnaam]
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf. Zij heeft gevorderd dat aan de verdachte een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een door of voor hem gehuurde garagebox hennep geteeld en daarnaast de voor die teelt benodigde elektriciteit illegaal afgenomen. Een hennepkwekerij is aan te merken als een illegale economische activiteit waarmee aanzienlijke winsten kunnen worden behaald. Bovendien is hennep bij gebruik niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar ook – direct en indirect – de oorzaak van diverse vormen van criminaliteit. Daarenboven is diefstal een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerde.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Voor het daarnaast nog opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ziet het hof thans geen aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. M. Iedema en mr. J.W. Moors, in tegenwoordigheid van
mr. R. Cozijnsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
22 januari 2016.
=========================================================================
[....]