ECLI:NL:GHAMS:2016:150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
23-002028-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling levensgezel met betrekking tot geweldsdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015. De verdachte was vrijgesproken van meerdere geweldsdelicten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van zijn levensgezel, die ten tijde van de mishandeling drie maanden zwanger was. De mishandeling vond plaats op 8 november 2014 in Ouderkerk aan de Amstel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de levensgezel heeft mishandeld door haar te duwen, naar de grond te gooien en haar keel dicht te knijpen. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen is in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 38 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uren. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gedeeltelijk gelast.

Uitspraak

parketnummer: 23-002028-15
datum uitspraak: 22 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684978-14 en 23-004339-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
postadres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 08 november 2014 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte, eenmaal of meermalen de keel/nek van voornoemde [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt heeft gehouden (terwijl voornoemde [slachtoffer] ten tijde van deze mishandeling 3 maanden zwanger was);
en/of
hij op of omstreeks 08 november 2014 te Ouderkerk aan de Amstel, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn levensgezel) [slachtoffer], heeft mishandeld (terwijl voornoemde [slachtoffer] ten tijde van deze mishandeling 3 maanden zwanger was), bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- duwen en/of trekken tegen/aan het lichaam voornoemde [slachtoffer] en/of
- duwen en/of gooien naar de grond van voornoemde [slachtoffer] en/of
- trekken en/of rukken en/of meesleuren aan de haren van voornoemde [slachtoffer] en/of
- dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden van de keel/nek van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) houden van zijn hand voor de mond van voornoemde [slachtoffer] en/of
- zitten op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) met zijn ellebo(o)g(en) duwen en/of drukken tegen/op de (boven)arm(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring van het als feit 1 ten laste gelegde komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1, eerste cumulatief/alternatief

Het hof is, evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, van oordeel dat hetgeen de verdachte onder 1 eerste cumulatief/alternatief ten laste is gelegd – kort gezegd: poging tot zware mishandeling – niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Gevoerde verweren

De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en derhalve verzocht de verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte gerechtvaardigd heeft gehandeld in een reflex op een dreigende uithaal van de aangeefster. De raadsman heeft voorts gesteld dat in de gegeven omstandigheden niet van de verdachte hoefde te worden verwacht dat hij het huis uit zou rennen om erger te voorkomen. Subsidiair stelt de raadsman dat sprake was van noodweerexces. Door een eerdere ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de aangeefster was een dusdanige gemoedstoestand ontstaan, dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer eerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een noodweersituatie: een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De verdachte heeft bij de politie, bij de rechter-commissaris en bij de politierechter wel verklaard over het door hem en aangeefster toegepaste geweld, maar niet zozeer over de volgorde van die handelingen.
De verdachte heeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – voor zover hier van belang het volgende verklaard:
De ruzie is begonnen op de begane grond. Ik heb daar brood naar haar gegooid. Zij heeft vervolgens hete thee naar mij gegooid. We hebben ook een beetje geschreeuwd. Op het moment dat ze thee gooide, probeerde ik haar vast te pakken. Toen zijn we naar boven gegaan.
U houdt mij voor dat zij heeft verklaard dat ik haar op de begane grond al aan haar armen heb getrokken door de woonkamer heen en dat ik daar al op haar ben gaan zitten. Nee, op de begane grond is niets gebeurd. We hadden wel al ruzie.
Wij zijn samen naar de eerste etage gegaan. Het is een tijdje geleden maar volgens mij kreeg ik op de begane grond al een klap van haar. Zij ging naar boven en toen ben ik achter haar aan gegaan. Zij ging eerst naar boven. Ik was toen boos vanwege die klap. Ik ging achter haar aan naar de eerste etage. Op de eerste etage wilde ze me weer slaan. Dat was het moment dat ik haar vastpakte en op de grond in bedwang hield.
U houdt mij voor dat ik ook beneden had kunnen blijven.
Het was door emoties, ik werd boos, ik was in een raas. Het ging verder op de eerste verdieping. Ze wilde me nog een keer slaan boven, ze maakte een zwaaibeweging en ik weerde het af door haar bij de polsen te pakken. Toen kwamen we in een worsteling terecht. Zij verzette zich. We kwamen op de grond terecht en ik ging op haar zitten. Ze was heel erg aan het schoppen. Ik probeerde haar armen en benen tegen te houden zodat ze niet kon uithalen. Toen liep mijn zusje langs. Wat er daarna is gebeurd weet ik niet meer.
U houdt mij voor dat er foto’s zijn gemaakt, van mij en van haar. U houdt mij ook voor dat de politie heeft opgeschreven, dat zij een zwelling in het aangezicht aan de rechterzijde ter hoogte van haar oog had en striemen in haar nek. De knokkel van mijn rechterhand was geschaafd en ik had een kleine verwonding onder mijn rechteroog. Ik wilde mezelf beschermen. Ze had hete thee over me heen gegooid en ze had me geslagen. Het was inderdaad verstandiger geweest als ik naar buiten was gegaan.
De lezing van de verdachte over het door hem toegepaste geweld en de volgorde van handelingen wijkt zeer af van hetgeen aangeefster daarover heeft verklaard. Maar zelfs indien het hof de lezing van de verdachte zou volgen, is er geen sprake van een wederrechtelijke aanval waartegen hij zich moest verdedigen. Zelfs indien op de begane grond door aangeefster zou zijn geslagen (ter zitting heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat op de begane grond niets is gebeurd) dan nog staat vast dat de verdachte niet genoodzaakt was om aangeefster, die naar boven ging, te volgen.
Dat dit eventueel zou voortvloeien uit een hevige gemoedsbeweging – dat wil zeggen door een eerdere op de verdachte gerichte aanval veroorzaakte emoties van een zo overweldigende sterkte dat de verdachte geen strafrechtelijk verwijt meer kan worden gemaakt van wat hij onder invloed daarvan heeft gedaan – is ook niet aannemelijk geworden. Hetgeen verdachte daar zelf over heeft verklaard ter zitting (het enkel noemen van de woorden emotie, boos en raas) noopt niet tot die conclusie en verdachte heeft noch bij de politie, noch bij de rechter-commissaris, noch ter terechtzitting in eerste aanleg iets verklaard dat ook maar enigszins op een dergelijke hevige gemoedsbeweging duidt. Evenmin is zo’n aanwijzing te vinden in de door de verdachte geschetste aanleiding. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat het de verdachte is geweest – ook volgens zijn eigen verklaring – die is begonnen met geweld jegens het slachtoffer door het gooien van brood naar het slachtoffer.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1, tweede cumulatief/alternatief:
hij op 08 november 2014 te Ouderkerk aan de Amstel opzettelijk zijn levensgezel [slachtoffer], heeft mishandeld, terwijl voornoemde [slachtoffer] ten tijde van deze mishandeling 3 maanden zwanger was, bestaande deze mishandeling uit het
- duwen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en
- duwen naar de grond van voornoemde [slachtoffer] en
- houden van zijn hand voor de mond van voornoemde [slachtoffer] en
- zitten op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en vervolgens met zijn ellebogen drukken tegen de bovenarmen van voornoemde [slachtoffer],
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1, tweede cumulatief/alternatief meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, tweede alternatief/cumulatief bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsrapport.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 38 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn - inmiddels - ex-partner. De verdachte heeft onaanvaardbaar geweld gebruikt. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. De verdachte heeft met zijn gedrag voorrang gegeven aan de directe uiting van zijn frustratie en emoties en heeft niet geprobeerd het ontstane conflict op fatsoenlijke wijze op te lossen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 29 december 2015 is de verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen de verdachte wordt aangerekend.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte sinds het hier aan de orde zijnde strafbare feit een gunstige ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft een vaste baan, draagt financieel bij aan het onderhoud van zijn kinderen en is regelmatig voor gesprekken bij De Waag geweest, ook toen dat van de reclassering niet meer hoefde. De verdachte heeft op geloofwaardige wijze uiteengezet dat hij daarvan veel heeft geleerd, met name op het gebied van het uit de weg gaan van onnodige ruzies, en dat hij het geleerde ook in de praktijk toepast.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Voor het daarbij opleggen van bijzondere voorwaarden ziet het hof geen aanleiding meer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 300 en 304van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van dit gerechtshof van
8 juli 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer zal worden gelegd, met dien verstande dat die wordt omgezet naar een taakstraf van 120 uur.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging verzocht de vordering van de advocaat-generaal over te nemen, indien verdachte wel wordt veroordeeld.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Om die reden kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Op grond van hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken – met name dat hij bij tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zijn baan zou verliezen, hetgeen het hof niet wenselijk acht – zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, slechts de tenuitvoerlegging van een gedeelte daarvan, en in de vorm van een taakstraf van hierna te melden duur, gelasten. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
38 (achtendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van dit gerechtshof van 8 juli 2014, parketnummer 23-004339-12, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, te vervangen door:
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van het arrest van dit gerechtshof van 8 juli 2014, parketnummer 23-004339-12, voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W. Moors, mr. J.L. Bruinsma en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. M. Venderbosch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 januari 2016.
[....]