ECLI:NL:GHAMS:2016:1272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
23-5081-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeding van de verklaringsvrijheid van een getuige in een strafzaak met betrekking tot intimidatie en valse verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van een getuige in een strafzaak. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van intimidatie en het aanbieden van geld om een valse verklaring af te leggen. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van getuigenverklaringen, tapgesprekken en andere bewijsstukken. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn meerdere getuigen gehoord, waaronder de verdachte zelf, die zijn betrokkenheid ontkende. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuige onbetrouwbaar waren, mede door zijn geestelijke gezondheidstoestand en inconsistenties in zijn verklaringen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken. Tevens werd de benadeelde partij, de getuige, niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze te laat was ingediend.

Uitspraak

parketnummer: 23-005081-13
datum uitspraak: 6 april 2016
tegenspraak
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-710030-12 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2014 en 1 oktober 2014 en 7 maart 2016, 9 maart 2016, 10 maart 2016 en 1 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode vanaf 12 januari 2012 tot en met 5 maart 2012 te Amsterdam en/of Sluis en/of [geboorteplaats] en/of Hoogland en/of Zeewolde en/of Harderwijk, in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [getuige] en/of een of meerdere andere perso(o)n(en) heeft/hebben geuit, kennelijk om zijn/hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij en of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [getuige] op 12 januari 2012 opgezocht in zijn woning in Sluis en hem gezegd dat hij op 19 januari 2012 naar het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris moet gaan en/of hem gezegd wat hij ten overstaan van de rechter-commissaris diende te verklaren en/of hem gezegd dat hij, verdachte, en/of zijn mededader ervoor zou(den) zorgen dat hij er beter bij zou komen te zitten en/of hem gezegd dat hij in Sluis opgehaald zou worden en naar het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris gebracht zou worden en/of
- die [getuige] herhaaldelijk gedicteerd en/of gezegd om bij gelegenheid van het geplande getuigenverhoor op 19 januari 2012 in een tegen [medeverdachte 1] aanhangige strafzaak ten overstaan van de rechter-commissaris in strijd met de waarheid te verklaren dat hij, [getuige] , [man 1] in contact heeft gebracht met [man 2] en/of dat hij, [getuige] , [medeverdachte 1] niet (her)kent en/of dat hij, [getuige] , [man 1] een grote idioot en een pathologisch leugenaar vindt en/of dat hij, [getuige] , van zijn advocaat [advocaat getuige] vernomen had dat hij opgeroepen was voor het getuigenverhoor en/of
- die [getuige] een groot geldbedrag van ongeveer 100.000 euro tot 400.000 euro in het vooruitzicht gesteld indien hij tegenover de rechter-commissaris een valse verklaring zou afleggen en/of
- die [getuige] bedreigd en geïntimideerd door zijn/hun houding en/of gedrag en/of door op een zeer intimiderende en agressieve toon en met intimiderend taalgebruik tegen die [getuige] te spreken en/of te schreeuwen en/of zijn/hun stem te verheffen en/of hem uit te schelden en/of met zijn/hun vuist(en) te heffen en/of met duim en wijsvinger te wijzen alsof het een pistool was en/of
- die [getuige] onder andere op 19 februari 2012, op 23 februari 2012 en op 05 maart 2012 telefonisch benaderd waarbij hem is gezegd dat hij moet verklaren dat hij [man 2] en [man 1] bij elkaar heeft gebracht en/of dat hij 'hem' niet moet aanwijzen in de rechtbank en/of dat hij alleen [man 2] en [man 1] aan moet wijzen in de rechtszaal en/of dat [man 2] en [man 1] de schuld moeten krijgen en/of dat hij 'hem' buiten schot moet houden want anders gaan er koppen vallen en/of dat hij moet verklaren dat hij in de war is en/of dat hij vol moet houden en/of dat het geld pas los kan komen zolang 'hij' los blijft en/of dat hij dan een heel groot deel zal krijgen en/of dat hij dan van zijn schulden af zal zijn en/of dat zij dan samen een kroeg gaan beginnen in Spanje;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bespreking van een verweer strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging
Het verweer
De raadsman heeft betoogd dat vormen zijn verzuimd, hetgeen gelet op de werking van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Het in deze zaak door de rechtbank als bewijs tegen de verdachte gebruikte tapgesprek van 23 februari 2012 betreft een opname van een gesprek met het telefoonnummer [telefoonnummer] (het hof begrijpt: het telefoonnummer van de verdachte). Deze opname is echter niet gedekt door een machtiging van de rechter-commissaris zoals de wet vereist. Van het eveneens door de rechtbank voor het bewijs gebruikte tapgesprek van 5 maart 2012 bevindt zich slechts de schriftelijke uitwerking in het dossier, maar niet de geluidsopname, waardoor de uitwerking niet controleerbaar is. Voorts is met betrekking tot deze gesprekken geen ambtsedig proces-verbaal opgemaakt, maar bevinden zich slechts tapverslagen in het dossier. Die kunnen niet voor het bewijs gebruikt worden.
Nu de verdachte – en namens deze de verdediging – op goede gronden heeft bestreden de hem verweten gedragingen te hebben gepleegd, zijn de beginselen van een behoorlijke procesorde geschaad, doordat voor de verdachte belastende stukken in het dossier zijn gevoegd. Het belang dat het geschonden voorschrift dient is groot, nu het van belang is dat stukken die worden opgesteld juist zijn, aangezien de gehele rechtspraak daarop moet kunnen voortbouwen. Voorts is sprake van een ernstig verzuim, nu er alle tijd was om de machtiging van de rechter-commissaris aan te vragen.
De verdachte is daardoor ernstig in zijn verdediging geschaad en de uitgeluisterde gesprekken zijn ten onrechte in zijn nadeel uitgelegd en als bewijs tegen hem gebruikt.
Het oordeel van het hof
Het hof verwerpt het verweer, nu is gesteld noch gebleken dat sprake is geweest van vormverzuimen van dien aard, dat doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
Het proces-verbaal ‘aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie’ van 27 februari 2012, opgemaakt door de verbalisant P.B.J. Willersen (doorgenummerde pagina’s 20271-20277) houdt in dat op basis van een machtiging van de rechter-commissaris mr. H.M.J. Quaedvlieg d.d. 9 februari 2012, als bedoeld in artikel 126m Sv, middels een technisch hulpmiddel de telecommunicatie van het IMEI-nummer 357595020015060, in gebruik bij [getuige] , is opgenomen en dat onder die tap onder meer de gesprekken van 23 februari 2012 werden gevoerd. De voornoemde machtiging van de rechter-commissaris bevindt zich eveneens in het dossier (pagina 20104). De stelling van de raadsman dat de afgeluisterde gesprekken van 23 februari 2012 zonder machtiging van een rechter-commissaris zouden zijn getapt mist dan ook feitelijke grondslag.
Van het afgeluisterde telefoongesprek van 5 maart 2012 bevindt zich enkel een woordelijke uitwerking in het dossier. De verdediging heeft op zichzelf beschouwd terecht gesteld dat deze uitwerking niet aan de hand van een geluidsopname kon worden gecontroleerd. Het hof is evenwel van oordeel dat, voor zover het ontbreken van een geluidsweergave in het onderhavige geval al een vormverzuim zou opleveren, niet valt in te zien dat daardoor enig nadeel voor de verdachte is veroorzaakt, nu de verdachte, die aan dit gesprek heeft deelgenomen, de juistheid van deze weergave niet heeft weersproken en ook overigens geen sprake is van aanwijzingen dat deze uitwerking niet juist zou zijn. Gebleken is immers, dat de schriftelijke vastlegging van de gesprekken die wel konden worden beluisterd telkens een getrouwe weergave van het gesprokene betrof.
De stelling van de raadsman dat niet op ambtseed opgemaakte tapverslagen niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt vindt geen steun in het recht, nu dergelijke stukken gekwalificeerd kunnen worden als schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5e, Sv.
Het hof is dan ook van oordeel dat, zo al sprake is van enig vormverzuim, dit geenszins kan leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van belemmeren van de verklaringsvrijheid van [getuige] . Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier kan worden afgeleid dat in de dagen voorafgaand aan het verhoor van [getuige] op 19 januari 2012 bij de rechter-commissaris, [getuige] onder druk is gezet met als doel een vooraf gedicteerde valse verklaring af te leggen. Het bewerken van [getuige] zou hebben plaatsgevonden in de woning van [getuige] te Sluis op 13 januari 2012, onderweg van diens woonplaats Sluis naar Amersfoort, op het kantoor van [medeverdachte 2] te Arnhem op 17 januari 2012 en onderweg van Amersfoort naar de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam op 19 januari 2012. De verklaringen van [getuige] dienaangaande zijn betrouwbaar en worden ondersteund door andere in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen, in het bijzonder door de verklaringen van [medeverdachte 4] zelf, de medeverdachte [medeverdachte 5] en de getuigen [derde 1] en [derde 2] . De recherche heeft de verklaringen van [getuige] getoetst en daarvan bevestiging gevonden in historische gegevens van telefoons, camerabeelden en verklaringen van medeverdachten en de latere tapgesprekken. De verklaringen die [medeverdachte 4] bij de politie heeft afgelegd zijn betrouwbaar en consistent met de verklaringen van [getuige] . De latere intrekking door [medeverdachte 4] van zijn verklaringen bij de politie komt daarom niet geloofwaardig over. De periode van beïnvloeding ving aan met het bezoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] op 13 januari 2012 aan [getuige] in Sluis en eindigde enkele weken na de kantoorontmoeting van 17 januari 2012 tussen [getuige] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] , aldus de advocaat-generaal. Daarbij kan de verdachte worden aangemerkt als medepleger van de belemmering van de verklaringsvrijheid van [getuige] . [medeverdachte 4] is betrokken vanaf 13 januari 2012, wanneer hij met [medeverdachte 1] naar Sluis rijdt om [getuige] te vinden en te bezoeken. Het accent van zijn gedragingen ligt in februari 2012 en maart 2012, wanneer [medeverdachte 4] een aantal malen telefonisch contact zoekt met [getuige] en hem dwingend herinnert aan wat hij dient te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaringen van [getuige] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd. De verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd kunnen evenmin voor het bewijs worden gebruikt, omdat de verdachte uitdrukkelijk op die verklaringen is teruggekomen. De betreffende verklaringen zijn afgelegd onder druk van de omstandigheden. Daarbij heeft het feit dat hij bij deze verhoren niet is bijgestaan door een raadsman zich gewroken.
Voorts heeft de raadsman verzocht om, in het geval het hof de verklaringen van [getuige] toch betrouwbaar acht, P. van Koppen als deskundige te doen horen en deze in de gelegenheid te stellen de geluidsopnames van de terechtzitting in hoger beroep waarop [getuige] als getuige een verklaring heeft afgelegd te beluisteren.
Overwegingen en oordeel van het hof
Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Het overweegt hieromtrent als volgt.
-
beoordelingskader
Het hof stelt voorop dat artikel 285a Sr niet vereist dat de getuige die wordt benaderd daadwerkelijk in zijn verklaringsvrijheid is belemmerd. Uit de tekst van voornoemd wetsartikel en de wetsgeschiedenis volgt dat voor een bewezenverklaring voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk was bedoeld om de vrijheid van de betrokken persoon om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden en dat niet is vereist dat die bedoeling ook daadwerkelijk dat effect heeft gehad. Aldus is de strekking van deze bepaling ruim.
Anderzijds dient er voor te worden gewaakt dat ieder zaaksgebonden contact met een persoon die als getuige is of zal worden opgeroepen voor het afleggen van een verklaring ten overstaan van een rechter (of ambtenaar) binnen de werkingssfeer van deze bepaling wordt gebracht. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het in het kader van een goede beroepsvervulling met name voor advocaten niet ongebruikelijk – en soms zelfs aangewezen – is, zich nader te doen informeren omtrent hetgeen waarover een getuige zal kunnen verklaren, indien deze als zodanig zal worden opgeroepen. Immers, zodanige informatie kan van belang zijn bij een in het kader van de verdediging te nemen beslissing om een persoon al dan niet als getuige op te roepen of van een reeds opgeroepen getuige af te zien. Ervan uitgaande dat in beginsel iedere vorm van (zaaksgebonden) contact een zekere beïnvloeding inhoudt, dient derhalve in concrete gevallen aan de hand van de feiten en omstandigheden te worden vastgesteld of sprake is van een uiting die kennelijk bedoeld is om de verklaringsvrijheid van de getuige te beïnvloeden.
Daarvan zal in ieder geval, maar niet uitsluitend, sprake kunnen zijn ingeval gebruik wordt gemaakt van (dwang)middelen als intimidatie, het in het vooruitzicht stellen van een positief gevolg zoals een beloning, of het inwerken op het gemoed, bijvoorbeeld door een beroep te doen op gevoelens van loyaliteit of medelijden.
-
feitelijke vaststellingen
Bij de beoordeling of van een strafbare vorm van beïnvloeding als hiervoor bedoeld sprake is geweest gaat het hof uit van de volgende vaststellingen. Daarbij zal ten behoeve van de leesbaarheid de verdachte steeds als [medeverdachte 4] worden aangeduid tenzij uitdrukkelijk anders vermeld.
[medeverdachte 1] was ten tijde van het tenlastegelegde verdachte in een strafzaak genaamd ‘Mercedes II’. Ook [getuige] was destijds verdachte in diezelfde strafzaak. [medeverdachte 1] ’s raadsman [medeverdachte 2] heeft aan de rechter-commissaris te Amsterdam kenbaar gemaakt dat de verdediging [getuige] als getuige wilde horen.
De rechter-commissaris heeft [getuige] daarop opgeroepen om op 19 januari 2012 als getuige a décharge in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] te worden gehoord. Deze oproeping heeft [getuige] echter niet bereikt. [medeverdachte 1] heeft met [medeverdachte 4] de verblijfplaats van [getuige] achterhaald.
Op 13 januari 2012 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] [getuige] in Sluis bezocht en in diens woning met hem over de af te leggen verklaring gesproken. Op 17 januari 2012 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] [getuige] in Sluis opgehaald en zijn met hem naar Amersfoort gereden, waar hij is afgezet bij een hotel. In de avond van 17 januari 2012 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] [getuige] daar vervolgens weer opgehaald en zijn met hem naar [medeverdachte 2] gegaan. Op diens kantoor in Arnhem heeft een langdurige bespreking plaatsgevonden waarbij opnieuw is gesproken over de verklaring die [getuige] als getuige zou gaan afleggen. Na afloop van die bespreking hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] [getuige] teruggebracht naar zijn hotel.
Op 19 januari 2012 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] [getuige] naar de rechtbank in Amsterdam gebracht, waar hij door de rechter-commissaris als getuige zou worden gehoord. [getuige] heeft die dag echter geen verklaring afgelegd, maar heeft daarentegen ten overstaan van de rechter-commissaris te kennen gegeven dat hij geen verklaring wilde afleggen, omdat deze dan een valse verklaring zou zijn. De rechter-commissaris heeft daarop besloten het verhoor geen doorgang te laten vinden. [getuige] heeft in dezelfde zin ook met de officier van justitie gesproken. Vervolgens is [getuige] per trein naar Amersfoort gereisd, waar hij een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] . Daarna is [getuige] naar Sluis teruggekeerd. Ruim een maand later, te weten op 19 en 23 februari 2012, alsmede op 5 maart 2012, heeft [getuige] telefonisch met [medeverdachte 4] gesproken over door hem af te leggen en in te trekken verklaringen. In deze gesprekken werd ook gerefereerd aan de hierboven weergegeven gebeurtenissen. Uit de inhoud van de gesprekken kan worden afgeleid dat [getuige] in de zaak Mercedes II twee andere personen valselijk zou beschuldigen en dat [medeverdachte 1] daardoor ‘uit de wind’ zou worden gehouden. Voorts blijkt daaruit dat [medeverdachte 4] stelde dat ook hij door een verklaring van [getuige] problemen met justitie dreigde te krijgen.
-
standpunt verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij tezamen met [medeverdachte 1] een bezoek heeft gebracht aan [getuige] in Sluis, maar erkend dat hij met [getuige] telefoongesprekken heeft gevoerd. De verdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij op enig moment het opzet heeft gehad [getuige] in zijn verklaringsvrijheid te beïnvloeden.
-
betrouwbaarheid verklaring [getuige]
De verklaring van [getuige] dat hij gedurende het bezoek van [medeverdachte 1] en de verdachte aan hem in Sluis, tijdens het vervoer naar Amersfoort en in het bijzonder gedurende de avond van 17 januari 2012 is geïnstrueerd over hetgeen hij bij het geplande getuigenverhoor moest zeggen, alsmede dat hij op 23 februari 2012 en 5 maart 2012 met [medeverdachte 4] gesproken heeft over de door hem af te leggen verklaring in de zaak Mercedes II, is van groot belang bij de beoordeling van het tenlastegelegde.
Met betrekking tot de door [getuige] afgelegde verklaringen, onder meer ter terechtzitting in hoger beroep, heeft het hof de vraag te beantwoorden of en zo ja, in hoeverre deze verklaringen als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, zulks te meer nu de verdachte iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkent en [getuige] ten aanzien van de verdachte ook uitdrukkelijk heeft gesteld dat deze niets te maken heeft gehad met de beschuldigingen die hij ten aanzien van de medeverdachten heeft geuit.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of hetgeen met betrekking tot bepaalde verdachten of overigens is verklaard overeenkomt met of steun vindt in - zo te noemen - objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen, zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens (zie Hof Amsterdam 25 juli 2003, LJN AM1503). Daarnaast kunnen de ouderdom en de complexiteit van de feiten, waarover is verklaard, bij de beoordeling een rol spelen, evenals het motief voor het afleggen van de verklaring.
In het onderhavige geval kan enerzijds worden vastgesteld dat [getuige] op 19 januari 2012 ‘uit zichzelf’ aan de rechter-commissaris heeft verteld dat hij geen verklaring wilde afleggen, omdat deze dan een valse verklaring zou zijn en dat hij daarbij de gang van zaken met betrekking tot het vervoer naar en het bezoek aan het kantoor van de raadsman van ‘de Marokkaanse man’ (het hof begrijpt: het kantoor van [medeverdachte 2] , de toenmalige raadsman van [medeverdachte 1] ) heeft geschetst en dat zijn verklaring voor een deel bevestiging heeft gevonden in objectieve feitelijke gegevens.
Daar staat tegenover dat [getuige] destijds ook zelf verdachte was in de strafzaak Mercedes II, waarin hij als getuige was opgeroepen. Het hof dient dan ook bij de toetsing van de betrouwbaarheid van diens verklaring mede onder ogen te zien dat hij in die zaak een eigen belang had. Nu de zaak Mercedes II niet ter beoordeling aan het hof voorligt, is het hof niet bekend met de stukken in die zaak en kan het derhalve de positie van [getuige] in die zaak niet goed beoordelen. Het hof kan slechts vaststellen dat zijn zaak, op enig moment na het geplande verhoor bij de rechter-commissaris op 19 januari 2012, is geseponeerd. Het hof zal zijn verklaringen reeds om die reden met behoedzaamheid dienen te bezien.
[getuige] heeft verschillende verklaringen afgelegd over de betrokkenheid van de medeverdachten bij het tenlastegelegde. Op 19 januari 2012, de dag waarop hij bij de rechter-commissaris als getuige was opgeroepen, heeft hij zijn verhaal gedaan ten overstaan van (achtereenvolgens) de rechter-commissaris en de officier van justitie. Nadien is hij meermalen als getuige gehoord, te weten bij de politie, de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft geconstateerd dat die verklaringen niet consistent zijn en op essentiële punten innerlijk tegenstrijdig. Zo heeft [getuige] in zijn eerste verklaring onvermeld gelaten dat de tweede man die op 13 januari 2012 bij hem voor de deur stond zijn achterneef, de verdachte die hem goed bekend was, bleek te zijn.
Ook heeft [getuige] wisselend verklaard omtrent (onder meer) documenten die [medeverdachte 1] hem tijdens dat eerste gesprek zou hebben laten zien – in zijn eerste verklaring zou dit een lijst zijn geweest met door de rechter-commissaris te horen getuigen, in zijn latere verklaringen een lijst met al zijn oude adressen – het al dan niet bestaan van een afspraak om hem op 17 januari 2012 op te halen en over de vraag of, en zo ja op welke momenten, sprake was van een dreigende sfeer.
Voorts komt uit de tapgesprekken tussen [getuige] en de verdachte van 19 en 23 februari 2012 en 5 maart 2012 met betrekking tot [getuige] het beeld naar voren van een persoon die nadrukkelijk en uitgebreid aan het woord is en zich niet laat vertellen wat hij moet doen. De gesprekspartners instrueerden elkaar in die gesprekken over en weer. Voorts werd daarin weliswaar gesproken over een in te trekken en/of af te leggen verklaring van [getuige] , maar niet is telkens zonder meer duidelijk of dit zag op een af te leggen verklaring in de zaak Mercedes II of een reeds afgelegde verklaring in de onderhavige zaak, Mercedes III.
Dit alles beziet het hof mede in het licht van aanwijzingen dat medische gronden bestaan om te vermoeden dat [getuige] feit en fictie – minst genomen – onvoldoende van elkaar kan onderscheiden. Het hof verwijst naar de brief met betrekking tot het ontslag van [getuige] uit Emergis (het hof begrijpt: een instelling voor geestelijke gezondheidszorg) van psychiater [psychiater] van 24 april 2012 alsmede naar de begeleidende email van [naam] secretaresse afdeling opname van Emergis. Uit voornoemde brief blijkt onder meer dat [getuige] van 24 februari 2012 tot en met 23 april 2012 is opgenomen geweest in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in verband met (onder meer) paranoïde wanen en dat een vermoeden bestond van pseudologia fantastica.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande, de verklaringen van [getuige] onvoldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te bezigen.
-
betrouwbaarheid verklaring van de verdachte
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat de eind april 2012 en begin mei 2012 door de verdachte zelf afgelegde verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd. De verdachte heeft in de eerste periode van zijn detentie meermalen verklaard dat [medeverdachte 1] [getuige] onder druk heeft gezet om de door hem gewenste verklaring af te leggen en aldus de verklaring van [getuige] – in grote lijnen - ondersteund. De verdachte is echter later op die verklaringen teruggekomen. Zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft hij benadrukt dat die verklaringen onjuist waren en aangegeven waarom hij onjuist zou hebben verklaard. Hoewel het hof zijn latere verklaringen op meerdere onderdelen ongeloofwaardig acht, is het hof van oordeel dat evenmin kan worden uitgegaan van de juistheid van zijn verklaringen van met name 28 april 2012 en 1 mei 2012. Die verklaringen, met name de verklaring dat [getuige] tijdens het gesprek in diens woning op 13 januari 2012 zou zijn geïntimideerd en dat daarbij sprake was van een dreigende situatie, wijken wezenlijk af van wat [getuige] hierover – ook ter terechtzitting in hoger beroep – heeft verklaard en vinden voorts geen steun in de verklaring van de getuige [derde 2] .
Ook in de inhoud van de telefoongesprekken tussen de verdachte en [getuige] van februari en maart 2012 ziet het hof reden de verklaringen van de verdachte met grote terughoudendheid te bezien. Daaruit wordt immers duidelijk dat ook de verdachte een belang had bij een verklaring van [getuige] en dat zij onderling een goede verstandhouding hadden, waarbij de verdachte [getuige] voorhield dat zij samen een café in Spanje zouden kunnen openen, wanneer het opzetje met betrekking tot de door [getuige] af te leggen verklaring zou slagen. Opmerkelijk acht het hof in dat verband tevens dat [getuige] ook ter terechtzitting in hoger beroep, waar hij als getuige werd gehoord, opzichtig trachtte [medeverdachte 4] te ontlasten en verklaarde dat hem als beloning voor zijn verklaring in het vooruitzicht was gesteld dat hij een café zou krijgen.
Het hof komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat weliswaar is komen vast te staan dat de verdachte aanwezig is geweest, toen [medeverdachte 1] [getuige] in Sluis heeft benaderd in verband met diens af te leggen verklaring en met hem over de inhoud van die verklaring heeft gesproken en dat hij op 23 februari 2012 en 5 maart 2012 met [getuige] over een door hem af te leggen verklaring heeft gesproken, maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat hij het opzet had daardoor de vrijheid van [getuige] , om onbelemmerd en naar eigen inzicht te verklaren, te beïnvloeden. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat de verdachte [getuige] heeft geïntimideerd, een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld of hem anderszins in zijn vrijheid heeft willen belemmeren, dan wel dat hij een dergelijk feit heeft medegepleegd.
Zoals hiervoor reeds overwogen, acht het hof de verklaringen van [getuige] en de verdachte daaromtrent onvoldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te bezigen en voorts acht het hof de verklaringen van [derde 2] onvoldoende concreet om (mede) op grond daarvan tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Dat laatste geldt eveneens voor de verklaring van [derde 1] , waarbij het hof aantekent dat het, gezien de medische informatie omtrent de geestesgesteldheid van [getuige] in die periode, geen betekenis toekent aan de angst die [getuige] ten overstaan van zijn broer (en anderen) ten toon heeft gespreid.
Nu uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting anderszins is gebleken van voor de verdachte belastende feiten of omstandigheden, zal het hof hem van het tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van de door de raadsman ter terechtzitting gedane (voorwaardelijke) verzoeken, geldt dat de voorwaarde waaronder deze zijn gedaan niet is vervuld, zodat daarop niet hoeft te worden beslist.

Vordering van de benadeelde partij [getuige]

In het dossier bevindt zich – voor zover hier van belang – :
  • een e-mailbericht van [advocaat benadeelde partij] van 29 februari 2016, waarin deze zich stelt als advocaat van de benadeelde partij [getuige] en verzoekt om afschrift van het dossier;
  • een e-mailbericht van [advocaat benadeelde partij] van 4 maart 2016, waarin hij mededeelt dat hij de gevraagde stukken heeft ontvangen, maar geen contact heeft kunnen krijgen met zijn cliënt, zodat hij om die reden niet ter terechtzitting van heden zal verschijnen. Hij deelt namens de benadeelde partij voorts mede dat deze zijn vordering in hoger beroep wenst te handhaven;
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de benadeelde partij zich in eerste aanleg niet tijdig (dat wil zeggen uiterlijk voor het requisitoir in eerste aanleg) in het geding heeft gevoegd en daartoe thans in hoger beroep onbevoegd is.
Het hof heeft ter terechtzitting van 7 maart 2016 hiertoe overwogen dat de vordering van de benadeelde partij [getuige] niet ontvankelijk moet worden verklaard op de grond dat deze in eerste aanleg te laat is ingediend, te weten pas ná het requisitoir in eerste aanleg op 22 november 2016, terwijl de benadeelde partij reeds vanaf 3 juli 2012 op de hoogte was gesteld van de zittingsdata en hem toen ook een voegingsformulier is toegezonden. Nu hij zich in eerste aanleg niet tijdig heeft gevoegd is hij daartoe in hoger beroep niet meer bevoegd.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [getuige] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.S.G. Verhoeff, mr. A.E.M. Röttgering en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. F. Hardonk-Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2016.