Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Tussen partijen vaststaande feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
5.Beoordeling van het geschil
aan haarzijn opgelegd. Hij betoogt in zijn bezwaarschrift:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de Belastingdienst is opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 23 oktober 2014, bedroeg € 55,60, inclusief kosten. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 8 juli 2015. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de kernvraag was of het voor hem voldoende kenbaar was dat hij parkeerbelasting verschuldigd was op de locatie waar hij zijn auto had geparkeerd.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de heffingsambtenaar aan het kenbaarheidsvereiste had voldaan. De rechtbank had overwogen dat de aanwezigheid van parkeerapparatuur en bebording voldoende duidelijk maakte dat er een betalingsverplichting gold. Belanghebbende had niet aangetoond dat hij niet op de hoogte kon zijn van de parkeerbelasting, en het Hof benadrukte dat het aan de parkeerder is om zich te informeren over de geldende regels. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.