5.3.De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende bestreden. Met betrekking tot de schending van het legaliteitsbeginsel schrijft hij in zijn bij de rechtbank ingediende verweerschrift:
“Ingevolge artikel 1, aanhef en letter a, van de Verordening Parkeerbelastingen (…) van de gemeente Amsterdam (…) wordt een parkeerbelasting geheven ‘terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze’.
Ingevolge 7 geschiedt de ‘aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van deze belasting mag worden geparkeerd (...) in alle gevallen bij besluit van het college van burgemeester en wethouders’. Hierin is voorzien door het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 8 april 2014, nr. 35134 (hierna: het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit).
In het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit valt onder meer te lezen:
(...)
Artikel XII: Ter nadere bepaling van de plaats en het tijdstip van het parkeren, als bedoeld in artikel 1 onder a van de Verordening Parkeerbelastingen 2014, bij dit besluit wordt tevens de in de bijlage opgenomen stratentabel vastgesteld
(...)
In de bijlage van artikel XII van het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit wordt per stadsdeel, per tariefgebied, het parkeerregime aangegeven.
De pagina van deze bijlage waar de [adres] op vermeld staat is als bijlage aan dit verweerschrift toegevoegd.”
5.4.1.Uit de gedingstukken waarnaar de heffingsambtenaar in bovenstaand citaat verwijst, blijkt:
dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om plaatsen aan te wijzen waar het zogenaamd ‘betaald parkeren’-regime geldt,
dat voornoemd college met het vaststellen van het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, en
dat in de bij dit besluit behorende ‘stratentabel’ de [adres] expliciet is aangewezen als straat waar het ‘betaald parkeren’-regime geldt.
Van de door belanghebbende gestelde schending van het legaliteitsbeginsel is dan ook geen sprake.
5.4.2.Het Hof is van oordeel (1) dat belanghebbende voor het parkeren van de auto op de Locatie ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen parkeerbelasting verschuldigd was en (2) dat de verschuldigde parkeerbelasting volgens de bij die verordening behorende Tarieventabel 2014 € 0,10 per uur en de kosten van het opleggen van een naheffingsaanslag € 55,50 bedroegen.
5.5.1.Met betrekking tot belanghebbendes standpunt dat de verschuldigdheid van de parkeerbelasting onvoldoende kenbaar was, overweegt het Hof als volgt.
5.5.2.“3.2. Het oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval door de Gemeente aannemelijk is gemaakt dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor het door belanghebbende in de a-straat parkeren van een auto redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan, waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat voldoende duidelijk was dat ter plaatse voor het parkeren betaald diende te worden door middel van het in werking stellen van een parkeerautomaat, kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden.”
5.5.3.Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelt dat het voldoende kenbaar was, dat voor het parkeren op de Locatie parkeerbelasting verschuldigd was en dat belanghebbende de op hem rustende onderzoeksplicht ‘om zich op de hoogte te stellen van het ter plaatse geldende parkeerregime’ heeft geschonden.
5.5.4.De onderhavige zaak is door de rechtbank gelijktijdig behandeld met belanghebbendes beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting betreffende het in dezelfde straat - maar dan op 23 oktober 2014 - parkeren van de auto (zonder dat daarvoor vooraf parkeerbelasting was betaald; zie rechtbankuitspraak van 8 juli 2015, nr. AMS 15/1656; en Hofuitspraak van 29 maart 2016, nr. 15/00662). Uit het proces-verbaal van die rechtbankzitting blijkt dat de heffingsambtenaar in het kader van de kenbaarheid van het verschuldigd zijn van parkeerbelasting voor het parkeren aan de [adres] gewezen heeft op (1) een print van google streetview van de [adres] waarop een - ter hoogte van huisnummer 2 geplaatste - parkeerautomaat te zien is, alsmede op (2) een overzichtskaartje waarop meerdere parkeerautomaten te zien zijn, die in de directe omgeving van de Locatie zijn geplaatst.
5.5.5.Het Hof acht op basis van hetgeen de heffingsambtenaar heeft verklaard, waaronder met name zijn verklaring omtrent de onder 5.5.4 vermelde foto en het aldaar vermelde kaartje, aannemelijk dat niet (te) ver van de Locatie waar de auto stond in ieder geval één parkeerautomaat was geplaatst. Naar het oordeel van het Hof was reeds hiermee voldoende duidelijk dat op de Locatie voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was.
5.5.6.Aan dit oordeel doet niet af dat - zoals belanghebbende kennelijk stelt - er geen parkeerautomaten vanaf de Locatie (bij het uitstappen) zichtbaar waren. Van een belanghebbende mag immers worden verwacht dat hij adequaat onderzoekt of voor het ter plekke parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. In geval een parkeerder zich daarvan voorafgaande aan het parkeren niet op een adequate wijze op de hoogte stelt - bijvoorbeeld door het raadplegen van een geschikte website - houdt die onderzoeksplicht in
( a) dat hij, alvorens te parkeren, oplet of hij bebording ‘betaald parkeren’, dan wel een parkeerautomaat, passeert, en
( b) dat hij, nadat hij heeft geparkeerd, zich enige inspanning getroost. Dit laatste kan hij doen door een (korte) wandeling te maken rondom zijn parkeerplek om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat was geplaatst die zich buiten zijn directe gezichtsveld bevond.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aan deze onderzoeksplicht voldaan.