2.1Bij beschikking van 29 augustus 2012 in de zaak met zaaknummer 200.110.550/01 tussen verzoekers als verzoekers in hoger beroep en Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming als verweerders in hoger beroep gegeven, is voor zover van belang het volgende beslist (waarbij mr. Mink als voorzitter van de combinatie is opgetreden):
“De moeder en de vader [verzoekers, wrakingskamer] hebben een affectieve relatie met elkaar.
Uit de moeder zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna gezamenlijk: de minderjarigen.
De ouders oefenen het gezag over de minderjarigen gezamenlijk uit.
Op 12 oktober 2011 ontving de raad van Jeugdzorg een melding betreffende de minderjarigen.
Op 22 oktober 2011 heeft de raad het onderzoek naar de opvoedingssituatie van de minderjarigen afgerond en de rechtbank verzocht een ondertoezichtstelling met een machtiging uithuisplaatsing over de minderjarigen uit te spreken.
Bij beschikking van 25 november 2011 heeft de rechtbank Groningen de minderjarigen, in afwachting van onderzoek, voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld en is een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing verleend van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken.
De ouders zijn in november 2011 met de minderjarigen naar Duitsland vertrokken.
Bij beschikking van 14 december 2011 heeft de rechtbank Groningen de beschikking van 25 november 2011 bekrachtigd en de minderjarigen met ingang van 25 februari 2012 (definitief) onder toezicht gesteld tot 25 maart 2012 en een machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De minderjarigen zijn op 23 december 2011 in Duitsland door de politie aldaar met behulp van de sterke arm uit huis gehaald. Zij zijn enige dagen opgevangen in een kindertehuis in Duitsland en vervolgens op 27 december 2011 overgedragen aan Jeugdzorg die de minderjarigen heeft geplaatst in pleeggezinnen.
Bij beschikking van 1 maart 2012 heeft het gerechtshof Leeuwarden het hoger beroep van de ouders tegen de beschikking van 25 november 2011 afgewezen, voor zover daarbij de voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken en de beschikking van 25 november 2011 voor het overige bekrachtigd. Voorts heeft het gerechtshof de beschikking van 14 december 2011 bekrachtigd.
Bij beschikking van 22 maart 2012 heeft de rechtbank Groningen de minderjarigen met ingang
van 25 maart 2012 onder toezicht gesteld voor de duur van elf maanden, derhalve tot 25 februari 2013 en met ingang van 25 maart 2012 machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening tot pleegzorg verleend voor de duur van vier maanden, derhalve tot 25 juli 2012.
Bij beschikking van 23 juli 2012 heeft de rechtbank Groningen de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van twee maanden, tot 25 september 2012.
De ouders hebben de rechtbank ‘s-Gravenhage verzocht, onder meer, de teruggeleiding van de minderjarigen te gelasten naar Duitsland.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank;
• zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de verzoeken van de ouders als weergegeven onder het kopje ‘verzoek en verweer’ onder nummers 3 tot en met 8 en de zaak in zoverre in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Groningen verwezen;
• het verzoek van de ouders tot nietigverklaring van de beschikkingen van 24 november 2011 en
14 december 2011 van de rechtbank Groningen en de beschikking van 1 maart 2012 van het
gerechtshof Leeuwarden afgewezen;
• het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Duitsland afgewezen;
• bevolen dat de procedure voor wat betreft de verzochte verklaring voor recht dat de
uithuisplaatsing onrechtmatig heeft plaatsgevonden (onder nummer 1b) zal worden voortgezet
volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure; en
• bepaald dat (dit gedeelte van) de zaak zal worden uitgeroepen ter rolzitting van de civiele
sector van de rechtbank van 22 augustus 2012 voor het nemen van een akte uitlatingen aan de
zijde van Bureau Jeugdzorg en de raad voor de kinderbescherming als overwogen op pagina 4.
(..)
De ouders verzoeken het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
A. de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de uithuisplaatsing en de overbrenging van de minderjarigen vanuit het kindertehuis in [plaats] , Duitsland, naar Nederland in december 2011 ongeoorloofd te verklaren en de onmiddellijke teruggeleiding (hereniging) van de minderjarigen naar (met) de ouders in Duitsland te gelasten;
B. alle beschikkingen die ter zake de minderjarigen sedert 24 november 2011 zijn genomen nietig te verklaren, althans de uitvoering daarvan onrechtmatig te verklaren, althans onmiddellijk te beëindigen;
C. Jeugdzorg en de raad te veroordelen in de kosten.
(..)
14. De overbrenging door Jeugdzorg van de minderjarigen van Duitsland naar Nederland kan naar het oordeel van het hof dan ook niet worden aangemerkt als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 HKOV. Het verzoek van de ouders tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Duitsland is dan ook terecht afgewezen. Dit leidt in zoverre tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking, zij het op andere gronden.”