ECLI:NL:GHAMS:2016:1138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
23-003298-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden met ongeldig verklaard rijbewijs en recidive

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, was aangeklaagd voor het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 april 2015 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto op de Parnassusweg reed, terwijl zijn rijbewijs, dat in 1998 ongeldig was verklaard, niet was vervangen door een geldig rijbewijs. De verdachte had eerder meerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat de ernst van de zaak vergrootte.

Tijdens de zitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen en de omstandigheden, redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de frequentie van recidive en de impact op de verkeersveiligheid. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994, in acht genomen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003298-15
datum uitspraak: 24 maart 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 96-108737-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2015 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Parnassusweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft, overeenkomstig de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het gegeven dat het CBR-besluit per aangetekende en gewone post niet retour zijn gekomen, is daartoe onvoldoende. Evenmin dat de verdachte eerder meermalen ter zake van artikel 9 lid 2 WVW is veroordeeld. Voorts blijkt niet uit het dossier dat aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Nu dit een bestanddeel vormt van de verweten gedraging, is voor bewezenverklaring vereist dat daarvoor zelfstandig bewijs geleverd wordt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2016 blijkt dat de verdachte meerdere malen ter zake van het besturen van een motorvoertuig, zonder een geldig rijbewijs onherroepelijk is veroordeeld en dat vele straffen reeds ten uitvoer zijn gelegd. Uit het arrest van de Hoge Raad van
22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3703) volgt dat het gegeven dat eerder straffen zijn tenuitvoergelegd ter zake van het rijden, terwijl het rijbewijs ongeldig was verklaard, geen omstandigheid is waaruit volgt dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Ter terechtzitting is door de advocaat-generaal een afschrift overgelegd van een aantekening mondeling vonnis van de politierechter te Utrecht van 16 februari 2010 (parketnummer 16-025869-09) ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, welke zaak blijkens pagina 8 van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2016 sinds 1 november 2011 onherroepelijk is. Uit voorgaande stukken blijkt niet alleen dat de opgelegde straf ten uitvoer is gelegd, maar ook dat de procedure bij de politierechter op tegenspraak heeft plaatsgevonden.
Nu de procedure op tegenspraak heeft plaatsgevonden en de verdachte dus ofwel persoonlijk ter terechtzitting aanwezig was ofwel zijn raadsman uitdrukkelijk heeft gemachtigd hem ter zake van deze verdenking ter terechtzitting te vertegenwoordigen, volgt daaruit dat de verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat zijn rijbewijs ook op 24 april 2015 ongeldig was. Uit de stukken van het dossier blijkt immers dat het rijbewijs met ingang van 7 december 1998 ongeldig is verklaard en de verdachte op
12 april 1999 het rijbewijs feitelijk heeft ingeleverd en de vorderingsprocedure nog steeds liep.
Daarnaast stelt het hof vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat aan de verdachte, na ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen van
24 april 2015 (met verbaalnummer 240420151429019568) blijkt dat, bij het uit de politiesystemen opvragen van de persoonsgegevens van de verdachte, er op zijn rijbewijs een vorderingsprocedure liep. Uit het aanvullend proces-verbaal van 2 juni 2015 (met verbaalnummer 240420151429019568) blijkt dat na het ingestelde onderzoek “een op naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig was verklaard”. Het hof stelt vast dat uit deze zoekslag niet is gebleken dat aan de verdachte na de ongeldigverklaring een ander rijbewijs is afgegeven.
Het verweer van de raadsman wordt op beide onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2015 te Amsterdam terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Parnassusweg, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een personenauto bestuurd terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daarmee heeft hij laten zien zich niets aan te trekken van de jegens hem door het bevoegd bestuur genomen maatregel van ongeldigverklaring, welke reeds in 1998 is opgelegd. Bovendien heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht door zich zonder geldig rijbewijs in het verkeer te begeven.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2016 is de verdachte meerdere malen ter zake van het besturen van een motorvoertuig, zonder een geldig rijbewijs onherroepelijk veroordeeld. Uit de documentatie blijkt dat ook een openstaande zaak van een datum na onderhavig feit.
Het hof oordeelt dat, gelet op de zeer frequente recidive, de door advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van dit feit en acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.A.M. de Wit, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 maart 2016.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]
.