ECLI:NL:GHAMS:2016:1114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
23-004318-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel was toegebracht aan het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 1 augustus 2013 in Egmond aan Zee, waar de verdachte, samen met zijn medeverdachte, in een conflict betrokken raakte met het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever met de palm van zijn hand heeft geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel aan het linkeroog van de aangever, die uiteindelijk blind is geraakt aan dat oog. Het hof heeft de verweren van de verdachte, waaronder het beroep op noodweer, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt, wat leidde tot de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen en een taakstraf van 200 uren. In hoger beroep heeft het hof de strafmaat verhoogd naar een taakstraf van 240 uren en 120 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 11.271,95 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer: 23-004318-14
Datum uitspraak: 25 maart 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-142759-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2015 en 11 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg op 17 oktober 2014 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 1 augustus 2013 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (met kracht) (met gebalde vuist) tegen het oog, althans het gelaat van die [slachtoffer] geslagen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] blind is geraakt aan een oog, althans ernstig (blijvend) letsel aan het oog, althans zwaar lichamelijk letsel, opliep;
subsidiair:
hij op of omstreeks 1 augustus 2013 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) (met gebalde vuist) tegen het oog, althans het gelaat, heeft geslagen (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten blindheid aan een oog, althans (blijvend) ernstig letsel aan een oog), althans enig (zwaar) lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 1 augustus 2013 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg, de Zuiderstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen op/tegen/in het oog, althans het gelaat, en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag),
en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, (te weten blindheid aan een oog, althans ernstig (blijvend) letsel aan een oog, althans enig (zwaar) lichamelijk letsel voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Redengevende feiten en omstandigheden

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 1 augustus 2013 is de medeverdachte en tweelingbroer van verdachte [medeverdachte] (hierna aangeduid als [medeverdachte]) in Egmond aan Zee, gemeente Bergen, op straat verbaal in conflict geraakt met de aangever [slachtoffer] over een door medeverdachte [medeverdachte] neergegooide fiets en fietslamp. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de aangever met twee handen een zetje heeft gegeven. [1]
Op een moment, zo blijkt uit de verklaring van de verdachte bij de politie, kwam de verdachte naar buiten en liep hij naar de medeverdachte en de aangever toe. [2] De verdachte zat in opleiding bij het korps mariniers en moest nog acht weken. [3]
De aangever heeft verklaard dat hij, terwijl één van de jongens recht voor hem stond en de andere jongen links voor hem, ineens een harde klap tegen zijn linkeroog voelde, zo hard dat hij voorover viel met zijn knieën op straat. Hij zag direct niets meer door zijn linkeroog en voelde een hevige pijn in dat oog. [4]
De getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij heeft gezien dat één van de twee jongens de aangever een harde klap op het gezicht gaf. De aangever raakte uit balans en ‘ging neer’.
De getuige kent de jongens uit het dorp en heten volgens deze getuige [medeverdachte] en [verdachte]. [5]
De verdachte heeft bij de politie verklaard, dat hij met kracht met de palm van zijn hand op het linker gedeelte van het gezicht van de aangever heeft geslagen; hij maakte een afwerende beweging en raakte zodoende de aangever bij zijn linkeroog. Hij zag dat de man die hij raakte op de grond viel (noot 2,
p. 35). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte op verzoek aan het hof laten zien hoe hij de aangever heeft geraakt; met kracht met een stotende beweging met het naar voren gerichte onderste gedeelte/de muis van zijn (open) hand. De verdachte heeft ter zitting verklaard, dat hij bewust de aangever met kracht een klap heeft gegeven, maar niet heeft gezien waar hij de aangever heeft geraakt.
Uit medisch onderzoek met betrekking tot de verwonding van de aangever is het volgende gebleken:
Op de CT-scan was een mediale orbitawand fractuur zichtbaar. Het vermoeden dat sprake was van een ruptuur van de bulbus posterieur werd bevestigd door een MRI scan op 1 augustus 2013. Daarbij was duidelijk te zien een forse verplaatsing van de iris lens complex naar achteren. De beschadiging was dermate ernstig dat geen behandelopties voorhanden waren. Bij de controle op 21 augustus 2013 was de visus van het linkeroog nul. [6] Vervolgens is een evisceratie van het linkeroog uitgevoerd en is voor dit oog een protese vervaardigd. [7]
Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is het volgende naar voren gekomen.
Onderzoek van medische informatie:
De ontvangen medische informatie bestaat uit een dossier van [slachtoffer], afkomstig van de afdeling oogheelkunde van het Medisch Centrum Alkmaar (MCA).
Lichamelijk onderzoek:
CT-aangezicht (CT-scan): fractuur mediale orbitawand (botbreuk binnenste oogkaswand) links met herniatie (uitpuilen) van vetweefsel. Linker oogbol niet rond, oogt als ruptuur (verscheuring) oogbol.
In de brief betreffende de bevindingen van de oogarts op 1 augustus 2013 is het volgende vermeld:
(…). MRI-scan: ruptuur van de bulbus posterieur (verscheuring aan de achterzijde van de oogbol) met mogelijke bloeding en tevens posterieure (achterwaartse) verplaatsing van de lens.
Onderzoek van het radiologisch beeldmateriaal:
Revisie van de CT-scan en de MRI-scan, beide vervaardigd op 1 augustus 2013, bevestigde de bevindingen uit het MCA. Er was een breuk (‘blow-out fractuur’) van de binnenwaartse oogkaswand links, met verscheuring van de oogbol en van de binnenwaartse oogspier, met bloeduitstorting in de oogbol en in de oogkas, en verplaatsing van de ooglens naar achteren.
Bespreking:
Op grond van het ontvangen fotomateriaal en de medische informatie (…) bestond het letsel van [slachtoffer] uit een bloeduitstorting van het linkeroog, verscheuring van de oogbol en een zogeheten ‘blow-out’ botbreuk van de linkeroogkas. Een ‘blow-out’ botbreuk wordt in algemene zin toegeschreven aan een plotselinge verhoogde druk in de oogkas met overbrenging van deze druk naar alle wanden door het naar achteren verplaatsen van de inhoud van de oogkas (…). Dit gebeurt wanneer een bol voorwerp, lichaamsdeel of uitsteeksel met een diameter iets groter dan de oogkasingang de gehele inhoud van de oogkas met aanzienlijke kracht en/of snelheid treft.
Beantwoording vraagstelling:
“rapporteren omtrent de herkomst van het letsel, in het bijzonder omtrent de vraag of het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel kan zijn toegebracht door het duwen in het gezicht met een handpalm”.
De combinatie van de bij [slachtoffer] vastgestelde verscheuring van de binnenwaartse oogspier en van de oogbol aan de midden-achterwaartse zijde en de breuk aan de binnenwaartse zijde van de oogkas, kan worden verklaard door ten minste één uitwendige, mechanische stompe geweldsinwerking op het linkeroog, waarbij de oogbol naar binnenwaarts in de oogkas werd bewogen. Een dergelijk mechanisme is veel waarschijnlijker onder een hypothese dat dit is opgelopen door een uitsteeksel, uitstekend voorwerp of lichaamsdeel dat (iets) groter is dan de diameter van een oogkas, dan dat het is opgelopen door duwen in het gezicht met een doorgaans veel grotere, vlakke handpalm. [8]

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van het hem tenlastegelegde en heeft hiertoe aan de hand van zijn pleitnota, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. De verdachte heeft de aangever één afwerende klap gegeven en heeft daarbij aangever in het oog geraakt, maar hij heeft geen opzet gehad, evenmin in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte en broer [medeverdachte]. Voorts zijn volgens de raadsman vooral de door de getuigen afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris niet betrouwbaar.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aangever weliswaar heeft geslagen, maar niet met zijn vuist. Hij heeft op deze manier bedoeld het conflict tussen zijn broer en de aangever te ‘de-escaleren’.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Aan de hand van de weergegeven feiten en omstandigheden en de overige stukken van het dossier kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om de aangever zwaar te mishandelen.
Naar het oordeel van het hof is daarmee niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Het hof overweegt als volgt.
Door en namens de verdachte wordt niet betwist dat de verdachte aangever hard in het linker gedeelte van zijn gezicht heeft geraakt. Volgens de verdachte heeft hij de aangever met de muis van zijn hand(palm) geraakt. Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden gaat het hof er van uit dat het oogletsel door de krachtige slag van verdachte met het onderste deel van de binnenkant van zijn hand is veroorzaakt. Voor dit oordeel vindt het hof steun in het genoemde rapport van het NFI over het letsel en de wijze waarop de verdachte zegt de aangever te hebben geraakt. Het hof acht van belang dat de aangever een forse man is en groter dan de verdachte. De aangever is met zoveel kracht door de verdachte geslagen dat hij daardoor is gevallen. Gelet op de door de verdachte uitgeoefende kracht en de opleiding die hij bij het korps mariniers heeft gehad, moet hij hebben geweten dat hij de aangever mishandelde. De aangever heeft als gevolg van de slag door verdachte zwaar lichamelijk letsel bekomen en pijn ondervonden.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden zoals hierboven geschetst, is naar het oordeel van het hof met zekerheid vast te stellen dat de verdachte de aangever opzettelijk met kracht een klap heeft gegeven, als gevolg waarvan zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Het de verdachte onder subsidiair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 augustus 2013 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], met kracht tegen het oog heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten blindheid aan een oog, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die hiervoor onder “Redengevende feiten en omstandigheden” zijn opgenomen. Hierin heeft het hof verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. Voor zover niet anders vermeld, zijn de genoemde bewijsmiddelen opgenomen in een proces-verbaal en in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover is verwezen naar geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof die enkel gebezigd in samenhang met de overige bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft voorts betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer toekomt. De raadsman heeft in dit kader aangevoerd dat de verdachte, op het moment dat zijn broer riep: ‘oppassen’ deze te hulp schoot door het geven van een (op dat moment proportionele) klap aan de aangever.
Het hof overweegt als volgt.
Alleen de beide verdachten hebben (voor het eerst bij de rechter-commissaris) gesproken van een aanvallende houding van de aangever, met gebalde vuisten. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij dacht dat aangever ‘iets wilde doen’ hoewel deze man, zo heeft verdachte verklaard, ‘de armen langs het lichaam had’. De verdachte heeft toen niet gezien of de aangever de vuisten had gebald (verhoor van de verdachte, p. 40 van het dossier). De getuigen van het incident hebben geen van allen verklaard over een waarschuwing van de medeverdachte, dan wel een (dreigende) aanval door de aangever.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van een noodweersituatie in de zin van een daadwerkelijk begonnen of een onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding van zijn broer of zichzelf waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Het hof volgt de raadsman dan ook niet in zijn (overigens niet nader onderbouwde) verweer. Nu ook overigens het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de verdachte een taakstraf van ten hoogste 40 uur dan wel een geldboete op te leggen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte sinds de verdenking in deze zaak is geschorst van zijn werk als marinier en dat een hoge(re) taakstraf mogelijk ontslag tot gevolg heeft. Voorts heeft de raadsman in het kader van de strafmaat gewezen op de leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gemengd in een conflict in het uitgaanscircuit tussen zijn broer en de aangever. Daarbij heeft hij de aangever een zodanig harde klap op zijn linkeroog gegeven, dat deze blind is geworden aan dat oog. De verdachte heeft met zijn ondoordachte en grensoverschrijdende gedrag het slachtoffer onherstelbaar letsel, pijn en overige schade toegebracht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit ziet het hof in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen aanleiding in dit geval een taakstraf op te leggen overeenkomstig de door de verdediging voorgestelde omvang.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 februari 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 20.628,52.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 19.728,52 (waarvan
€ 10.000,00 aan immateriële schade). Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de benadeelde partij medegedeeld, dat de vordering in totaal € 20.628,52 bedraagt, waarvan € 10.000,00 aan immateriële schade en
€ 10.628,52 aan materiële schade. Voor wat betreft de materiële kosten heeft het hof acht geslagen op de brief van 14 maart 2014 met bijlagen van mr. J.P. van der Velden, raadsman in eerste aanleg, aan het Openbaar Ministerie, waaruit onder meer blijkt dat sprake is van de volgende schadeposten:
-overhemd € 60,00;
-reiskosten € 363,60;
-parkeerkosten € 39,00;
-medische onkosten € 710,55;
-rijbewijs en keuring
€ 98,80;
Totaal: € 1.271,95.
De voorzitter heeft de schriftelijke slachtofferverklaring van de benadeelde partij van 12 maart 2015 ter terechtzitting voorgelezen. Hieruit blijkt, kort en zakelijk weergegeven, dat de benadeelde partij als gevolg van het incident minder zeker in het leven staat en de toekomst somber inziet, aangezien hij zich door het blind worden aan één oog gehandicapt voelt bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden in de horeca, de bouw en als chauffeur. Gezien de medische stukken die zich in het dossier bevinden was de schade aan het oog zo groot en onherstelbaar, dat behandeling niet aan de orde was. De benadeelde partij heeft nu een kunstoog.
De advocaat van de benadeelde partij heeft het hof verzocht rekening te houden met het feit dat het leven van de benadeelde partij nooit meer hetzelfde zal zijn als voor het incident. Hij heeft in dit kader betoogd dat de benadeelde partij door het zichtverlies in één oog geen diepte meer ziet en als gevolg daarvan voor de rest van zijn leven beperkt zal zijn bij verschillende soorten werkzaamheden en activiteiten. De advocaat heeft voorts medegedeeld, dat nog geenszins vaststaat, dat de schade in een civiele procedure zal worden verhaald.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel zal worden toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft het deel van de vordering betwist dat ziet op gederfde inkomsten. Hij is van mening dat genoemd deel van de vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafproces en daarom bij de burgerlijke rechter dient te worden aangebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 11.271,95. Het hof acht in dit geval een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade zonder meer toewijsbaar. Het hof wijst voorts het bedrag aan materiële kosten toe, met uitzondering van de kosten die het gevolg zijn van het verlies aan arbeidsvermogen.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot het genoemde bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de berekende kosten van verlies van arbeidsvermogen, is het hof van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 11.271,95 (elfduizend tweehonderdeenenzeventig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 1.271,95 (duizend tweehonderdeenenzeventig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.271,95 (elfduizend tweehonderdeenenzeventig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit
€ 1.271,95 (duizend tweehonderdeenenzeventig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
91 (eenennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 maart 2016.
=========================================================================
[....]

Voetnoten

1.[....]
2.[....]
3.[....]
4.[....]
5.[....]
6.[....]
7.[....]
8.[....]