ECLI:NL:GHAMS:2016:1028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
21 maart 2016
Zaaknummer
23-002990-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde verduistering door een financieel secretaresse in dienstbetrekking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1950, was werkzaam als financieel secretaresse en verantwoordelijk voor de boekhouding van een stichting. Zij werd beschuldigd van gekwalificeerde verduistering, meermalen gepleegd, waarbij zij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 maart 2013 een bedrag van ongeveer € 9000,- heeft verduisterd dat toebehoorde aan de stichting. De verdachte had als heer en meester over de afgezonderde bedragen beschikt, in strijd met de gemaakte afspraken, en zich deze wederrechtelijk toegeëigend. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er eerder een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst was bereikt met finale kwijting.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en de verdediging van de verdachte verworpen. De raadsman had betoogd dat er geen sprake was van verduistering, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een lager bedrag had verantwoord in de interne Excel administratie, waardoor zij de mogelijkheid had om het verschil te verbergen. Het hof achtte de verduistering wettig en overtuigend bewezen en kwam tot een andere bewijsoverweging en strafoplegging dan de politierechter. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij werd afgewezen op basis van de eerder gesloten overeenkomst.

De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging hebben genomen. De verdachte had misbruik gemaakt van haar positie binnen de stichting, die zich inzet voor de zwakkeren in de samenleving, en had zich laten leiden door geldelijk gewin.

Uitspraak

parketnummer: 23-002990-15
datum uitspraak: 17 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-137462-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 3 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op één of verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met
21 maart 2013 in de gemeente Schagen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer € 9000,-), in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als secretaresse en/of als verantwoordelijke voor de boekhouding, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich (telkens) wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsoverweging en strafoplegging komt.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat er geen sprake is van verduistering, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman, samengevat, het volgende aangevoerd.
Hoewel de verdachte de opgenomen contanten niet direct heeft opgeborgen in de fysieke kas, althans geboekt, staat daarmee nog niet vast dat deze contanten daadwerkelijk zijn verdwenen noch dat de verdachte deze heeft weggenomen of zich heeft toegeëigend.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte was als financieel secretaresse verantwoordelijk voor het bij de bank opnemen van de benodigde kasgelden en het daarvan afstorten in de kas, gevolgd door het binnen de financiële administratie vastleggen van deze bankopnames, kasstortingen, en het daarop volgend kasverkeer binnen de stichting (zoals kasopnames ten behoeve van uitgaven voor cliënten). Zij heeft echter de door haar gedane bankopnames en kasstortingen structureel op onjuiste wijze geboekt in de financiële administratie. De verdachte boekte de bankopnames weliswaar correct in het centrale (door alle lokale vestigingen van de stichting te gebruiken) registratiesysteem genaamd ORCCA, maar boekte deze bankopnames slechts gedeeltelijk in de intern bijgehouden Excel administratie. Laatstgenoemde, interne, administratie was bedoeld als extra controlemiddel op het kasverkeer (in aanvulling op het centrale ORCCA systeem) en enige jaren daarvoor ingevoerd nadat financiële onregelmatigheden waren geconstateerd. Teneinde nieuwe onregelmatigheden te voorkomen werd aldus (intern) een tweede kasadministratie bijgehouden, aangevuld met periodieke kascontroles door de vestigingsmanager.
Door in de interne Excel administratie bewust een lager bedrag te verantwoorden dan daadwerkelijk contant bij de bank werd opgenomen, heeft de verdachte het verschil (door haar omschreven als ‘buffer’) kunnen afzonderen en apart kunnen opbergen. Zij was als enige van deze afsplitsing en de gebrekkige administratie op de hoogte. Bij de periodieke kascontroles door de vestigingsmanager kwam deze afzondering niet aan het licht, omdat deze werd uitgevoerd op basis van het (door de verdachte bewust onjuist bijgehouden) saldo van de Excel administratie. Op deze wijze heeft de verdachte als heer en meester beschikt over de afgezonderde bedragen, in strijd met de gemaakte afspraken en zich onttrekkende aan de daartoe speciaal ingestelde controlemaatregelen. Aldus heeft de verdachte de bedoelde bedragen zich wederrechtelijk toegeëigend en zich derhalve schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, op één of verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met
21 maart 2013 in de gemeente Schagen, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld dat telkens toebehoorde aan [slachtoffer] en welke verdachte telkens uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als secretaresse en als verantwoordelijke voor de boekhouding, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich telkens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van een aanzienlijk geldbedrag. Dit geld behoorde toe aan een stichting, die zich inzet voor de zwakkeren binnen de samenleving. De verdachte heeft, bij haar werkzaamheden voor eerdergenoemde stichting, ernstig misbruik gemaakt van de haar toevertrouwde positie. Daarbij heeft de verdachte zich laten leiden door geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de nadelige gevolgen voor de stichting.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij stichting [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 8.500. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor
het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft op 21 maart 2013 aangifte gedaan van verduistering door de verdachte, waarbij melding is gedaan van het verdwijnen van € 8.500 aan kasgeld. Ruim een week later, op
29 maart 2013 sluiten de benadeelde partij en de verdachte een overeenkomst waarbij met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. Naar het oordeel van het hof valt de door de benadeelde partij ingestelde vordering onder de in punt 4.8 van de beëindigingsovereenkomst omschreven wederzijdse finale kwijting. Derhalve is de verdachte niet (meer) gehouden tot betaling van deze vordering zodat deze zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij stichting [slachtoffer]
Wijst de door stichting [slachtoffer] ingestelde vordering af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 maart 2016.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[........]
.