ECLI:NL:GHAMS:2015:896

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
23-000832-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De politierechter had op 20 februari 2014 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk telen van hennepplanten. De verdachte had op 16 januari 2011 in Zaandam een hoeveelheid van 553 hennepplanten aanwezig gehad. Het hof heeft het hoger beroep van het Openbaar Ministerie behandeld, waarbij de advocaat-generaal betoogde dat de politierechter ten onrechte tot niet-ontvankelijkheid was gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen die de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zouden rechtvaardigen. Het hof oordeelde dat de gebreken in het strafdossier niet zodanig waren dat deze de rechten van de verdachte in gevaar brachten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging. De zaak is terugverwezen naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland voor verdere behandeling.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000832-14
Datum uitspraak: 6 maart 2015
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 februari 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-107990-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 februari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op 16 januari 2011 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/ of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) 553 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Procesverloop

De politierechter heeft in zijn vonnis van 20 februari 2014 overwogen dat het dossier allerlei manco’s vertoont. Het originele dossier is kwijtgeraakt en de processen-verbaal die naar aanleiding daarvan opnieuw zijn uitgedraaid, kunnen niet in alle gevallen meer ondertekend worden door de desbetreffende verbalisanten, in ieder geval als het gaat om verbalisant [verbalisant]. Dit gaat ook op voor de processen-verbaal die door de verdachten hadden moeten zijn ondertekend en het proces-verbaal op doorgenummerde pagina 30, waar slechts één van de twee handtekeningen onder staat, aldus de politierechter.
Tegen dit vonnis, waarin de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard, is de officier van justitie in hoger beroep gekomen. Tevens heeft zij in een appelmemorie haar grieven tegen het vonnis kenbaar gemaakt.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte het Openbaar Ministerie niet‑ontvankelijk heeft verklaard. In dit geval is immers geen sprake van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim, waarbij de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan. De verdachte en diens raadsman hebben, indien het vonnis wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank, alle mogelijkheid om de inhoud van het procesdossier te laten toetsen.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de politierechter terecht tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft besloten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging is slechts plaats indien sprake is van een bij het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim, waarbij de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan.
Het hof wenst voorop te stellen dat het door het Openbaar Ministerie aan de politierechter gepresenteerde strafdossier niet de schoonheidsprijs verdient. Temeer nu schijnbaar iedere vooraankondiging omtrent de als toen geldende gebreken achterwege is gebleven. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen de gebreken in het strafdossier zoveel als mogelijk en bij voorkeur voorafgaand aan de politierechterzitting te doen herstellen.
Het hof is echter van oordeel, gelet op de vaste jurisprudentie ter zake, dat met de gang van zaken niet is voldaan aan de voorwaarden die, gelet op het vorenstaande, tot een niet‑ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie zouden moeten leiden. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van enig vormvoorschrift dat op onherstelbare wijze zou zijn geschonden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing van de politierechter vernietigen en het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaren in de vervolging. Nu de advocaat-generaal terugwijzing naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland verlangt, zal het hof de zaak ingevolge artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, terugwijzen naar die rechtbank teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het ten laste gelegde ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van ’s Hofs arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2015.
=========================================================================
[....]