ECLI:NL:GHAMS:2015:5778
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing tot gevangeneming en verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1983 en thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Noord Holland Noord, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 26 februari 2015 een bevel tot zijn gevangeneming had gegeven. Het hof heeft kennisgenomen van de akte van de griffier en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.A. Groeneveld, gehoord.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de gronden waarop deze berustte, onderschreven. De raadsman had jurisprudentie aangevoerd, maar het hof oordeelde dat deze geen aanknopingspunt bood om het hoger beroep gegrond te verklaren, aangezien er een veroordelend vonnis lag. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder A van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof heeft ook het verzoek van de verdachte tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de belangen van de verdachte niet opwogen tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot zijn gevangenhouding waren aangewezen. Bovendien waren de resultaten van het onderzoek naar de detentiegeschiktheid van de verdachte nog niet beschikbaar.
De beschikking van het hof houdt in dat het beroep tegen de bestreden beslissing en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zijn afgewezen. Deze uitspraak is gedaan in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.