ECLI:NL:GHAMS:2015:5741

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
13/706506-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2015 in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een opgeëiste persoon, die sinds 17 april 2014 in overleveringsdetentie verblijft. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland gedetineerd in afwachting van zijn overlevering aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 november 2009 was uitgevaardigd. De rechtbank Amsterdam had eerder op 26 maart 2015 het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er volgens de rechtbank sprake was van vluchtgevaar. Het hof heeft echter vastgesteld dat de opgeëiste persoon inmiddels meer dan twaalf maanden in detentie verblijft zonder uitzicht op feitelijke overlevering, aangezien er nog een lopende strafzaak tegen hem in Nederland is. Het hof heeft de belangen van de opgeëiste persoon, die onder meer zijn minderjarige kinderen in Polen niet kan zien, zwaarder laten wegen dan de belangen van Polen om hem in detentie te houden. Het hof heeft daarom besloten het beroep tegen de beslissing van de rechtbank toe te wijzen en de overleveringsdetentie te schorsen onder voorwaarden, waaronder het betalen van een borgsom van € 10.000,-. Deze beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon zoals gewaarborgd in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring De Schouw te Amsterdam,
tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam, internationale rechtshulpkamer, van 26 maart 2015, houdende afwijzing van het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 26 maart 2015, waarbij namens de opgeëiste persoon hoger beroep is ingesteld van voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft voorts gezien de beschikking waarvan beroep en kennis genomen van de stukken betrekking hebbende op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon. Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 15 en 29 april 2015 gehoord de advocaat-generaal en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam.
Het hof stelt de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Tegen de opgeëiste persoon is op 18 november 2009 een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd. De officier van justitie heeft op 18 april 2014 gevorderd dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen en over de gevangenhouding van de opgeëiste persoon zal beslissen.
Op 8 juli 2014 heeft de rechtbank Amsterdam de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen – in verband met verdenking van overtreding van de Opiumwet – toegestaan en sinds 17 april 2014 verblijft de opgeëiste persoon in, kort gezegd, overleveringsdetentie.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt dat de beslissing omtrent de feitelijke overlevering wordt aangehouden, omdat er in Nederland nog een strafrechtelijke vervolging gaande is tegen de opgeëiste persoon (artikel 36 OLW).
Het gaat daarbij om de strafzaak waarin de rechtbank Breda de opgeëiste persoon bij vonnis van 15 december 2011 heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft de zaak terug gewezen naar de rechtbank Breda. De advocaat-generaal heeft in raadkamer op 29 april 2015 bericht dat de rechtbank Breda deze nog lopende Nederlandse strafzaak mogelijk in september of oktober 2015 opnieuw in eerste aanleg zal behandelen.
Op 16 maart 2015 is namens de opgeëiste persoon om schorsing van de overleveringsdetentie onder voorwaarden verzocht totdat hij aan Polen wordt overgeleverd, subsidiair is verzocht om een schorsing voor bepaalde tijd.
Bij beschikking van 26 maart 2015 heeft de rechtbank Amsterdam het schorsingsverzoek afgewezen, omdat naar haar oordeel sprake is van vluchtgevaar. Tegen die beslissing is tijdig hoger beroep ingesteld.
De raadsman heeft het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de
overleveringsdetentie bij de behandeling in raadkamer op 15 en 29 april 2015 toegelicht en aangegeven dat zijn cliënt bereid en in staat is een borgsom als bedoeld in artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering te voldoen, ten bedrage van € 10.000,-. Zijn cliënt lijdt onder het onbepaald voortduren van de detentie, te meer nu contact met zijn minderjarige kinderen in Polen vrijwel onmogelijk is. De raadsman heeft stukken overgelegd ter bevestiging van het verblijfadres van de opgeëiste persoon in geval van schorsing. De opgeëiste persoon kan verblijven aan de [adres] (Gemeente Wijdemeren), bij [naam 1], geboren op [geboortedatum] te Amsterdam, en diens echtgenote [naam 2].
De opgeëiste persoon is bereid zijn paspo(o)rt(en) in te leveren, elektronisch toezicht is mogelijk en hij is bereid een meldplicht na te leven, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen gegrondverklaring van het beroep.
Naar aanleiding van de door het hof gegeven tussenbeschikking van 15 april 2015 hebben de Poolse autoriteiten bij schrijven van 22 april 2015 het volgende bericht:
“In reply to your letter datet 21.04.2015. case file reverence XVIII Kop 52/09, with
reverence to the enquiry of the Dutch Prosecution Service, please be informed that this
Prosecution Service has chosen not to apply for temporary surrender of [verdachte] for
the reason that the provisions of Polish Criminal Procedures Code do not stipulate such an
option, as well as for practical reasons that actually prevent such surrender. This is so because in a situation when the suspect [verdachte], after having been surrendered to Poland in the course of the proceedings Ap V Ds. 20/10, remained at large, it would be practically impossible to re-arrest and surrender him to the Netherlands, unless the Dutch party requested this by launching the applicable procedure, i.e. by issuing a new European Arrest Warrant.
The letter from the Internationaal Rechtshulp Centrum datet 27.01.2015 indicates that the
subject would be surrendered to Polish authorities in terms of the judgement passed by the
court in Amsterdam on 8.07.2014 immediately after the criminal proceedings before the Dutch administration of law have been completed. In this situation, in view of the hint of the
risk of [verdachte] being released from prison on parole, it would be expected that he would
be immediately arrested on the European Arrest Warrant issued in the case file reverence
XVIII Kop 52/09 by the Sad Okregowy w Lodzi (Regional Court in Lodz) and surrendered to
Poland.”
De advocaat-generaal heeft op 29 april 2015 toegelicht dat de Poolse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat de wettelijke mogelijkheid tot het overbrengen van de opgeëiste persoon door middel van een voorlopige terbeschikkingstelling ontbreekt.

De beoordeling

Gelet op artikel 64 OLW is een schorsing van de overleveringsdetentie alleen mogelijk zolang er geen rechterlijke beslissing is genomen over het toestaan van de overlevering. Indien evenwel sprake is van een dreigende schending van de rechten gewaarborgd in artikel 5 EVRM dient ook nadat de overlevering is toegestaan een persoon die daartoe in overleveringsdetentie verblijft om schorsing van die detentie te kunnen verzoeken.
Bij de beoordeling of sprake is van een (dreigende) schending van artikel 5 EVRM speelt de vraag of de procedure, op grond waarvan de vrijheidsbeneming is gerechtvaardigd, voortvarend wordt doorlopen. Daarbij kan van belang zijn dat de verzoekende staat geen gebruik heeft gemaakt van redelijkerwijs voor handen zijnde alternatieven voor de overleveringsdetentie, in het bijzonder de mogelijkheid van de voorlopige terbeschikkingstelling.
Bij de vraag of de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon dient te worden geschorst, kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de Poolse autoriteiten desgevraagd op 22 april 2015 te
kennen hebben gegeven, zo begrijpt het hof, geen mogelijkheden te zien voor tijdelijke overlevering naar Polen, zo lang de Nederlandse strafzaak niet is afgerond.
Het hof stelt vast dat de opgeëiste persoon inmiddels ruim twaalf maanden in overleveringsdetentie verblijft, een voorwaardelijke terbeschikkingstelling niet mogelijk is gebleken en het onduidelijk is wanneer de Nederlandse strafzaak zal zijn geëindigd. Er bestaat dus op korte termijn geen uitzicht op feitelijke overlevering.
Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van een dreigende schending van de rechten gewaarborgd in artikel 5 EVRM en dat de belangen van de opgeëiste persoon om het verdere verloop van de feitelijke overlevering in vrijheid af te wachten thans – mede gelet op hetgeen door en namens de opgeëiste persoon naar voren is gebracht - zwaarder wegen dan de belangen van Polen om haar in overleveringsdetentie te houden, mits de opgeëiste persoon zich aan de te stellen voorwaarden houdt.

De beslissing

Het hof:
WIJST TOE het beroep tegen de bestreden beslissing;
SCHORST het bevel tot voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon onder voorwaarden, zodra door of ten behoeve van de opgeëiste persoon als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing verbonden voorwaarden een bedrag € 10.000,-, (zegge tienduizend euro) is bijgeschreven op rekeningnummer IBAN: [rekeningnummer] (BIC code: RBOSNL2A) t.n.v. Ministerie van Justitie Landelijk Inbeslaggenomen Gelden OM (LIGOM), Postbus 10082, 3505 AB Utrecht, onder vermelding van bovenstaand parketnummer van deze zaak en de naam van de opgeëiste persoon, tot aan de einduitspraak in zijn strafzaak in Nederland met parketnummer 02/984838-09, welke schorsingsbeslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Deze beschikking is gegeven op 4 mei 2015 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. M.R. Cox en B.A.A. Postma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
Bij afwezigheid van de griffier is deze beschikking alleen door de voorzitter ondertekend
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 4 mei 2015,
de advocaat-generaal
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring De Schouw te Amsterdam,
tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam, internationale rechtshulpkamer, van 26 maart 2015, houdende afwijzing van het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, waarop afzonderlijk is beschikt.

De beoordeling

Het hof acht termen aanwezig de schorsing van de overleveringsdetentie te bevelen onder de navolgende voorwaarden.

De beslissing

Het hof:
SCHORST het bevel tot voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon, zodra door of ten behoeve van de opgeëiste persoon als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing verbonden voorwaarden een bedrag € 10.000,-, zegge tienduizend euro is bijgeschreven op rekeningnummer IBAN: [rekeningnummer] (BIC code: RBOSNL2A) t.n.v. Ministerie van Justitie Landelijk Inbeslaggenomen Gelden OM (LIGOM), Postbus 10082, 3505 AB Utrecht, onder vermelding van bovenstaand parketnummer van deze zaak en de naam van de opgeëiste persoon, tot aan de einduitspraak in zijn strafzaak in Nederland met
parketnummer 02/984838-09,
zulks onder de algemene voorwaarden dat:
1. hij indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging van dat bevel zal onttrekken;
2. hij aan iedere oproeping vanwege een justitiële instantie gevolg zal geven;
3. hij zich niet zal schuldig maken aan strafbare feiten;
4. hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit (a) desgevraagd opgave doet van zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats en (b) medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
5. hij elke adreswijziging schriftelijk zal doorgeven aan de officier van justitie te Amsterdam onder vermelding van het parketnummer 13/706506-10;
en onder de bijzondere voorwaarden dat:
6. hij zal verblijven bij [naam 1] op het adres [adres] (gemeente Wijdemeren);
7. hij zich wekelijks op een vaste dag en tijdstip – te bepalen door de politie - meldt op het politiebureau te Loosdrecht aan de Nieuw Loosdrechtsedijk 2, tenzij de officier van justitie hem een andere plaats van melding opdraagt;
8. hij al zijn paspoorten zal inleveren bij de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam en daar zal laten.
Deze beschikking is gegeven op 4 mei 2015 in raadkamer van dit hof door
mr. M.J.G.B. Heutink, voorzitter,
mrs. M.R. Cox en B.A.A. Postma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
Bij afwezigheid van de griffier is deze beschikking alleen door de voorzitter ondertekend.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 4 mei 2015,
de advocaat-generaal