ECLI:NL:GHAMS:2015:5732

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
7 maart 2016
Zaaknummer
23-001092-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Putatief noodweer in mishandelingszaak met eerdere incidenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor mishandeling van een slachtoffer op 12 november 2013. De verdachte stelde dat hij handelde uit putatief noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever, die hem eerder had mishandeld. Het hof heeft het beroep op putatief noodweer gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte in redelijkheid kon menen dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte werd daarom van alle rechtsvervolging ontslagen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aangever naar het oordeel van het hof ook een deel van de verantwoordelijkheid voor het incident droeg. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001092-15
Datum uitspraak: 16 december 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-075357-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) schoppen en/of trappen op/tegen/in de buik, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het Openbaar Ministerie in hoger beroep

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan voorwaardelijk 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.

Standpunt verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard op grond van het gelijkheidsbeginsel. Tussen de verdachte en aangever heeft zich immers reeds eerder een voorval voorgedaan waarbij de aangever de verdachte met een houten paal(tje) in zijn buik heeft geslagen. De verdachte heeft hier destijds aangifte van gedaan, maar die zaak is geseponeerd, waardoor het lijkt alsof het Openbaar Ministerie met twee maten meet ten aanzien van de betrokkenen bij dit en het eerdere incident.
De argumenten van de raadsvrouw schragen de conclusie die zij eraan verbindt onvoldoende. Het verweer zal derhalve worden verworpen. Bovendien kan het niet vervolgen van derden wier gedragingen mogelijk het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Nog daargelaten dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, in dit geval het gelijkheidsbeginsel.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2013 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal trappen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen, aangezien hem een beroep op noodweer toekomt.
Naar aanleiding van hetgeen dienaangaande door de raadsvrouw naar voren is gebracht, alsook hetgeen zij aan haar pleitnota heeft gehecht, verstaat het hof het verweer als een beroep op putatief noodweer.
Het hof overweegt dat op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting het navolgende kan worden vastgesteld. De verdachte heeft op 17 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling door de aangever in onderhavige strafzaak. Bij dat incident zou de aangever de verdachte hebben geslagen met een paalt(tje) uit zijn tuin. Dit wordt ondersteund door verklaringen van getuigen en de aangever, zoals die zijn opgenomen in de (afschriften) van processen-verbaal die de raadsvrouw aan haar pleitnota heeft gehecht. Een van de getuigen van voornoemd incident heeft de verdachte bij dat incident een verdedigende trap zien maken.
Op 12 november 2013 is het wederom tot een aanvaring tussen de verdachte en de aangever gekomen. Anders dan in het hiervoor omschreven eerdere incident zijn er geen getuigenverklaringen met betrekking tot het onderhavige geval. In zijn aangifte zegt de aangever dat de verdachte naar hem is toegekomen en hem een trap tegen zijn lichaam heeft gegeven. De verdachte heeft verklaard dat de aangever op agressieve wijze op hem af is komen lopen en dat hij in de veronderstelling was dat de aangever hem weer net als op 17 augustus 2013 wilde mishandelen en dat hij hem daarom de trap tegen het lichaam heeft gegeven. Het hof ziet, mede gelet op bovenstaande informatie, geen aanleiding aan verdachtes lezing van de situatie te twijfelen.
Het voorgaande in aanmerking genomen, mocht en kon de verdachte in redelijkheid menen dat sprake was van een (op hand zijnde) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, alsmede van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding vanuit de zich opdringende aangever.
Het hof is voorts van oordeel dat de trap – gegeven, naar eveneens aannemelijk is geworden, om de aangever af te weren – niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van het op dat moment (abusievelijk veronderstelde) onmiddellijk dreigende gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van de aangever en dat de bewezenverklaarde mishandeling mitsdien geboden was door de (vermeende) noodzakelijke verdediging van de verdachte.
Het beroep op putatief noodweer treft derhalve doel. Dientengevolge dient de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde niet strafbaar te worden verklaard en van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, zoals hiervoor omschreven. Nu de aangever naar het oordeel van het hof het gebeuren mede aan eigen handelen te wijten heeft, zal de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen. Behandeling van de vordering levert immers een onevenredige belasting voor het strafproces op.

BESLISSING

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. N.A. Schimmel en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. M. Helmers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 december 2015.
mr. Gonggrijp-van Mourik en mr. Helmers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]