ECLI:NL:GHAMS:2015:5669

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
23-001737-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door zorgverlener met patiënt in behandelrelatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1943, werd beschuldigd van ontucht met een patiënt, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg als psychometrisch paranormaal genezer. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen die plaatsvonden tussen 1 januari 2003 en 31 december 2009, waarbij de verdachte de aangeefster, die zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd, heeft gezoend, haar borsten heeft betast, haar heeft gevingerd en zich door haar heeft laten pijpen. Het hof heeft vastgesteld dat er een behandelrelatie bestond tussen de verdachte en de aangeefster, en dat deze relatie een rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de verdachte schuldig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade had geleden. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van de aangeefster en dat zijn handelen een ernstige inbreuk op haar integriteit vormde.

Uitspraak

parketnummer: 23-001737-15
datum uitspraak: 20 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 9 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-710128-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), welk misdrijf wordt bedreigd met gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes jaren of een geldboete van de vierde categorie. Ingevolge artikel 70 lid 1, aanhef en sub 3, Sr vervalt het recht op strafvordering door verjaring in twaalf jaren voor misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. Nu artikel 249 Sr niet valt onder de in artikel 70 lid 2 Sr genoemde uitzonderingscategorieën, geldt ten aanzien van het onderhavig ten laste gelegd feit een verjaringstermijn van twaalf jaren, welke termijn is gestuit op het moment dat de dagvaarding aan de verdachte is betekend op 7 februari 2015. Gelet op het vorenstaande is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging voor zover de tenlastelegging ziet op de periode van 1 januari 2003 tot 7 februari 2003. Ten aanzien van het overige deel van de tenlastelegging kan het Openbaar Ministerie worden ontvangen in de vervolging.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 31 december 2009 te Wijdewormer, gemeente Wormerland en/of in de gemeente Uithoorn, in elk geval in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als psychometrisch paranormaal genezer), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens) - die [slachtoffer] gezoend, en/of - de borsten van die [slachtoffer] betast, en/of - die [slachtoffer] gevingerd, en/of - zich laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of - zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, nu aangeefster zelf en op meerdere fronten het initiatief heeft genomen tot het seksueel contact, er geen steunbewijs is voor de aangifte van [slachtoffer] en de inhoud van de verklaring van de getuige [getuige] wisselend is. Er is geen verband aanwezig tussen de behandelrelatie tussen de verdachte en de aangeefster en de seksuele handelingen, zodat niet gesproken kan worden van ontucht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verschillende verklaringen
De gedetailleerde aangifte door [slachtoffer] wordt op cruciale punten ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] (het hof begrijpt dat deze getuige ook [naam 1] wordt genoemd en zal haar in het vervolg als ‘ [naam 1] ’ aanduiden). [naam 1] heeft onder meer verklaard (pp. 39 e.v. dossier) dat zij aangeefster heeft leren kennen toen zij, [naam 1] , bij de verdachte in behandeling kwam, dat aangeefster idolaat bleek te zijn van de verdachte, dat aangeefster een seksuele relatie kreeg met de verdachte, dat zij, [naam 1] , af en toe meedeed als er seksueel contact was tussen aangeefster en de verdachte en dat dit op initiatief was van de verdachte. Het hof acht de verklaringen van aangeefster en van [naam 1] op de voor de bewezenverklaring essentiële onderdelen dan ook geloofwaardig, coherent en consistent. Het enkele feit dat de getuige [naam 1] thans aan de ziekte van Alzheimer lijdt, geeft het hof geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring van 25 april 2012.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor van 10 januari 2013 onder meer verklaard dat hij aangeefster in zijn praktijk heeft behandeld, dat hij een keer of zes met haar heeft gezoend, dat hij met [naam 1] bij haar thuis seks heeft gehad en dat er één keer seks is geweest met zijn drieën, te weten met aangeefster erbij. Voorts heeft hij verklaard dat het regelmatig voorkwam dat aangeefster eerder kwam, voorafgaande aan de behandeling, dat het wel een vorm van verliefdheid leek, dat aangeefster een slechte relatie met haar echtgenoot had en vertelde dat zij van hem wilde scheiden, dat hij met aangeefster naar bed ging, dat zij hem over het geheel genomen een keer of tien zal hebben gepijpt en dat dit plaatsvond in zijn huis.
De verdachte heeft vervolgens ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard dat hij in de praktijk en in zijn huis nooit seksueel contact heeft gehad met aangeefster, dat met aangeefster wel iets is voorgevallen in Uithoorn bij een vriendin van haar, [naam 1] , dat hij wel een keer met aangeefster naar bed is geweest, dat hetgeen hij bij de politie zou hebben verklaard betreffende dat aangeefster hem tien keer heeft gepijpt, kennelijk verkeerd is overgekomen, dat hij kennelijk personen door elkaar heeft gehaald of dat de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd misschien toch wel klopt, dat hij bij [naam 1] thuis seks heeft gehad met aangeefster, dat aangeefster hem toen heeft gepijpt en dat de seks met aangeefster eenmalig was.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat aangeefster een vriendin had, [naam 1] , dat hij een keer bij [naam 1] in Uithoorn was en dat aangeefster er toen ook bij kwam, dat aangeefster hem toen heeft gepijpt en dat hij moest klaarkomen in haar mond. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij wel een keer heeft toegekeken toen aangeefster seks had met [naam 2] , dat hij er verder niet actief aan heeft meegedaan en dat dit één keer bij hem thuis was, dat er verder geen sprake is geweest van seksuele contacten met aangeefster bij hem thuis en dat het hem niet bekend was dat aangeefster in die tijd relatieproblemen had.
Het hof stelt op grond van voorgaande vast dat de verdachte zijn rol in het gebeuren in de loop van zijn verklaringen heeft aangepast en kleiner heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat slechts sprake zou zijn geweest van één seksuele handeling met aangeefster, te weten dat hij door haar is gepijpt in de woning van [naam 1] in Uithoorn, gelet op de eerdergenoemde verklaringen van aangeefster en [naam 1] en mede gelet op de wisselende verklaringen van verdachte zelf, niet geloofwaardig is. Het hof zal derhalve uitgaan van de door verdachte oorspronkelijk ten overstaan van de politie op 10 januari 2013 afgelegde verklaring, zoals hierboven weergegeven.
Ten aanzien van de behandelrelatie tussen de verdachte en aangeefster
De vraag die vervolgens aan het hof voorligt, is of de door aangeefster gestelde en door de verdachte ten dele bekende seksuele relatie tussen beiden kan worden gekwalificeerd als ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is strafbaar gesteld het plegen van ontucht door een persoon die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.
In dit kader moet worden vastgesteld of de behandelrelatie zoals die tussen de verdachte, als psychometrisch paranormaal genezer, en aangeefster, als patiënt/cliënt, heeft bestaan, valt binnen de strekking van de genoemde bepaling. Het begrip ‘gezondheidszorg’ in voornoemde bepaling moet ruim worden geïnterpreteerd, in die zin dat ook niet-erkende vormen van gezondheidszorg daaronder worden begrepen. De verdachte heeft niet weersproken dat hij de aangeefster gedurende een aantal jaren heeft behandeld in zijn praktijk in paranormale geneeskunde. Het hof stelt dan ook vast dat de aangeefster zich als patiënt of cliënt aan de hulp of zorg van de verdachte had toevertrouwd in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 Sr.
De verdachte heeft aangevoerd dat er ondanks de behandelrelatie tussen de aangeefster en hem geen sprake was van ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 Sr. Hij hield de behandelrelatie met de aangeefster en het seksuele contact strikt gescheiden.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad bestaat enige vorm van afhankelijkheid in de regel bij een functionele relatie als de onderhavige in meerdere of mindere mate. In geval van seksueel contact tussen behandelaar en patiënt/cliënt is er slechts dan geen sprake van ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 Sr, indien de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
Vaststaat dat de verdachte de aangeefster gedurende een lange periode behandelde vanwege pijnklachten voortkomend uit de ziekte van Crohn en de ziekte van Parkinson. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende die behandeling een seksuele relatie met de aangeefster is aangegaan, zodat enige vorm van afhankelijkheid daarbij in meer of mindere mate is gegeven. Het hof verstaat het verweer van de verdachte aldus dat hij aanvoert dat de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen rol hebben gespeeld en dat enige vorm van afhankelijkheid bij die seksuele relatie niet van invloed is geweest.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte haar dingen vertelde waardoor ze vertrouwen in hem kreeg. De aangeefster heeft de verdachte beschreven als een aparte indrukwekkende man met veel charisma, die haar complimenteerde met haar persoonlijkheid en haar een tweelingziel noemde. Aangeefster voelde zich daar goed bij. Aangeefster verklaart dat ze de verdachte had verteld dat ze een slechte relatie had met haar man. Ze sprak met de verdachte over de ruzies die zij met haar man had. De verdachte troostte haar dan en sloeg een arm om haar heen. De aangeefster heeft voorts verklaard dat ze steeds afhankelijker van de verdachte werd en het gevoel had dat ze niet meer zonder hem zou kunnen. De verdachte had een soort macht over haar. Ze had de indruk dat ze hem kwijt zou raken als ze niet deed wat hij wilde. De getuige [naam 1] heeft bevestigd dat de aangeefster idolaat was van de verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een situatie waarin de behandelrelatie bij de seksuele handelingen geen rol hebben gespeeld en enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
Naar het oordeel van het hof was de verdachte, daargelaten dat hij dat uit hoofde van zijn rol van behandelaar ten opzichte van aangeefster al had moeten zijn, zich ook bewust van die afhankelijkheid van de aangeefster. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het idee had dat de aangeefster verliefd op hem was.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte door gedurende de behandelperiode een seksuele relatie met de aangeefster te hebben zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht in de zin van artikel 249 lid 2 aanhef en sub 3 Sr.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 7 februari 2003 tot en met 31 december 2009 te Wijdewormer, gemeente Wormerland en in de gemeente Uithoorn, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als psychometrisch paranormaal genezer), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij die [slachtoffer] gezoend en de borsten van die [slachtoffer] betast en die [slachtoffer] gevingerd en zich laten pijpen door die [slachtoffer] en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt en/of cliënt aan zijn hulp en/of zorg heeft toevertrouwd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, met aftrek van voorarrest, voorts tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en voorts tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen gegeven door de Reclassering, dat hij zich meldt bij de reclassering en dat hij zich houdt aan de behandeling zoals de reclassering die adviseert. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel, te weten tot een bedrag van euro 32.120,00 , kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de periode van begin 2003 tot eind 2009 als psychometrisch paranormaal genezer ontucht met aangeefster gepleegd, terwijl zij langdurig bij hem onder behandeling was. De verdachte heeft door zijn handelswijze niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen van aangeefster, die zich aan zijn zorg en hulp had toevertrouwd, maar tevens ernstige inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van aangeefster. De relatie tussen hulpverlener en de aan zijn zorg toevertrouwde persoon schept voor de hulpverlener een bijzondere verantwoordelijkheid. De verdachte had zich daarvan rekenschap moeten geven en dienovereenkomstig moeten handelen.
Het hof acht dit een ernstig feit en rekent dat de verdachte zeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 september 2015 is de verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met oplegging van bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.120,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.270,00, bestaande uit:
• immateriële schade € 3.000,00;
• behandelingen haptonoom € 240,00;
• administratie-en telefoonkosten € 30,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 februari 2003.
Naar het oordeel van het hof levert de behandeling van de overige gestelde immateriële schade, te weten het vaststellen dat er sprake is van een zodanige door het feit veroorzaakte psychische schade dat een schadevergoeding op zijn plaats is, een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de overige gestelde materiële schade, te weten de behandelingen bij de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode, is het hof voorshands van oordeel dat dit geen schade betreft die het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Ook ten aanzien van deze schade kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover de tenlastelegging ziet op de periode van 1 januari 2003 tot 7 februari 2003.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd:
* zich zal houden aan de aanwijzingen en voorwaarden door en/of namens Reclassering Nederland gegeven, waarbij hij zich moet melden bij Reclassering Nederland locatie Zaandam, Stationsstraat 73, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* verplicht mee zal werken aan een intakegesprek bij de Waag en daaruit voortvloeiend zich onder behandeling zal stellen bij de Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.270,00 (drieduizend tweehonderdzeventig euro) bestaande uit € 270,00 (tweehonderdzeventig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.270,00 (drieduizend tweehonderdzeventig euro) bestaande uit € 270,00 (tweehonderdzeventig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
42 (tweeënveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. A.E.M. Röttgering en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. E.C. van der Drift, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2015.
Mr. Riem is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]