ECLI:NL:GHAMS:2015:5655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/00739
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over forensenbelasting en beschikbaarheid van een woning voor belastingplichtige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde met betrekking tot de heffing van forensenbelasting door de gemeente Bergen. Belanghebbende, die in het buitenland werkzaam is, heeft de afgelopen jaren in een gemeubileerde woning in Bergen verbleven, maar deze woning is niet verhuurd geweest. De rechtbank oordeelde dat de woning meer dan 90 dagen ter beschikking stond van belanghebbende, ondanks haar beperkte verblijf door werkverplichtingen en verlofdagen. Het Hof bevestigt deze uitspraak en stelt dat de woning het gehele jaar ter beschikking stond, ongeacht het feit dat belanghebbende er zelf niet meer dan 90 dagen in verbleef. Het Hof concludeert dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd, omdat de woning niet daadwerkelijk voor verhuur beschikbaar was gesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00739
1 oktober 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 26 augustus 2014 in de zaak met kenmerk ALK 13/1783 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,de heffingsambtenaar,
gemachtigde: mr. R.H. Wiegeraad (Wiegeraad De Cloe) te Vleuten.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Voor het verloop van het geding tot aan de uitspraak van de rechtbank verwijst het Hof naar onderdeel 1 van de rechtbankuitspraak en naar het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 3 juni 2014.
1.2.
In haar uitspraak van 26 augustus 2014 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het hogerberoepschrift is door het Hof ontvangen op 2 oktober 2014. Bij brief van 23 oktober 2014 is het beroep aangevuld met gronden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2015.
Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Belanghebbende, die bij brief van 22 juli 2015, aangetekend verzonden aan het opgegeven correspondentieadres ( [adres 1] ), is uitgenodigd voor de zitting, is niet ter zitting verschenen. Blijkens de in het dossier gevoegde track & trace -gegevens van PostNL is deze brief op 25 juli 2015 op de afhaallocatie van PostNL afgehaald.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
2.1.
Belanghebbende is eigenares van de gemeubileerde woning [adres 2] , gemeente Bergen (hierna: de woning).
2.2.
Belanghebbende is gehuwd met [Y] (de echtgenoot). Blijkens het proces-verbaal van de zitting voor de rechtbank is door of namens belanghebbende het volgende verklaard:
“Tot 2000 is de woning permanent verhuurd geweest. Wij willen enkel en alleen verhuren aan solide, betrouwbare mensen. (…) In 2009 en 2010 hebben we ook zelf in de woning verbleven.”
2.3.
Belanghebbende is werkzaam voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij is de afgelopen jaren werkzaam geweest op diverse Nederlandse ambassades in het buitenland. In het onderhavige jaar is zij werkzaam geweest op de Nederlandse ambassades in [stad a] en [stad b] . Belanghebbende had in dat jaar ook haar hoofdverblijf in die steden, althans niet in de gemeente Bergen. Belanghebbende had in 2010 54 verlofdagen.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende belastingplichtig is voor de heffing van forensenbelasting door de gemeente Bergen. Meer specifiek is in geschil of de woning van belanghebbende haar of haar gezin meer dan 90 dagen ter beschikking stond.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) als volgt overwogen.
“1. In geschil is of verweerder voor het belastingjaar 2010 aan eiseres een aanslag forensenbelasting mocht opleggen.
2.1
De volgende regelgeving is van belang.
2.2
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2010 heeft de raad van de gemeente Bergen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
2.3
Op grond van artikel 2 van de Verordening op de heffing van forensenbelasting 2010 (hierna: de Verordening) wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
3. Vast staat dat eiseres eigenares is van de gemeubileerde woning [adres 2] (hierna: de woning) en dat zij ten tijde van de opgelegde aanslag haar hoofdverblijf heeft in [plaats] .
4. Verweerder voert aan dat het niet aannemelijk is dat het eiseres niet is gelukt de woning vanaf 2002 tot 2013 te verhuren. Verweerder is daarom van mening dat eiseres de woning voor haarzelf of haar gezin beschikbaar houdt.
5. Eiseres stelt dat de woning is bestemd voor de verhuur en dat zij heeft getracht huurders voor de woning te vinden. Eiseres stelt verder dat zij weliswaar haar best heeft gedaan haar woning te verhuren maar dat zij hierin niet is geslaagd.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. De enkele stelling daartoe acht de rechtbank onvoldoende. Ter zitting is gebleken dat eiseres hoge eisen stelt aan de huurder en de huurperiode. Bovendien heeft eiseres gesteld dat zij de woning niet zonder meer wenst te verhuren. Dat is uiteraard eiseres haar goed recht, maar daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de woning bestemd is voor verhuur. Dit betekent dat eiseres de woning voor haar of haar gezin beschikbaar heeft gehouden.
De omstandigheid dat eiseres naar zij ter zitting heeft verklaard, gelet op het aantal verlofdagen dat zij heeft maximaal 45 dagen per jaar gebruik kan maken van de woning, doet hieraan niet af.
6. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het belastbare feit als bedoeld in artikel 2 van de Verordening zich heeft voorgedaan. De aan eiseres opgelegde aanslag forensenbelasting is derhalve terecht opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”
4.2.1.
Belanghebbende is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de woning niet was bestemd voor de verhuur. De woning was bestemd voor de verhuur, echter ondanks diverse pogingen is het belanghebbende niet gelukt om een geschikte huurder te vinden.
Belanghebbende stelt voorts dat zij feitelijk in de onmogelijkheid verkeert om de woning ten minste 90 dagen voor zich of haar gezin beschikbaar te houden. Door het beperkte aantal vakantiedagen per jaar (naar zij stelt 54) en voortdurend verblijf in het buitenland voor haar werk, kan zij onmogelijk meer dan 90 dagen over de woning beschikken.
Voorts heeft de rechtbank, aldus nog steeds belanghebbende, ten onrechte geoordeeld dat zij haar hoofdverblijf in [plaats] had.
4.2.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Uit niets is gebleken dat belanghebbende in 2010 de intentie had om de woning te verhuren, zo stelt de heffingsambtenaar.
4.3.1.
Het Hof stelt bij zijn beoordeling, naast de door de rechtbank in onderdeel 2.2 en 2.3 vermelde bepalingen, het volgende toetsingskader voorop.
4.3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995, nr. 30.470, ECLI:NL:HR:BI5479, BNB 1995/272; hierna: het arrest BNB 1995/272) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar bestemd is voor verhuur, maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. Met eigen gebruik in voormelde zin wordt uitgezonderd het gebruik enkel om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden.
4.3.3.
De Hoge Raad heeft vervolgens in zijn arrest van 22 december 2006 (nr. 40.609, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972, BNB 2007/114, voormeld arrest uit 1995 verduidelijkt door te overwegen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan de eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur,
( a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel
( b) (ingeval de woning ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze gelet op het arrest BNB 1995/272 moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
4.4.1.
Ter zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat zij de woning in het onderhavige jaar deels ook zelf heeft gebruikt. Het Hof acht dit aannemelijk. Gesteld noch gebleken is dat dit eigen gebruik is geweest enkel om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden.
4.4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in 2010 niet is verhuurd. Voorts is niet gebleken dat het gebruik van de woning door belanghebbende op enige wijze beperkt is geweest.
4.5.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.4 stond de woning belanghebbende het gehele jaar ter beschikking. Dat belanghebbende, als gevolg van haar werk in het buitenland en het beperkte aantal verlofdagen, per jaar feitelijk nooit negentig dagen of meer in de woning kon verblijven, doet aan dit oordeel niet af. Anders dan belanghebbende verdedigt is niet van belang of de woning door haar (of haar gezin) daadwerkelijk is gebruikt, maar of deze, inclusief de dagen van eigen gebruik, geacht moet worden voor meer dan negentig dagen door belanghebbende voor haar of haar gezin beschikbaar te zijn gehouden. Naar het oordeel van het Hof is dit het geval. Dit betekent dat belanghebbende op grond van artikel 2 van de Verordening op de heffing van forensenbelasting 2010 door de heffingsambtenaar terecht als belastingplichtige voor de heffing van forensenbelasting is aangemerkt en dat het in die bepaling bedoelde belastbaar feit zich heeft voorgedaan.
Slotsom
4.6.
Gelet op het voorgaande komt het Hof evenals de rechtbank, zij het met verbetering van gronden, tot de conclusie dat de aanslag terecht is opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, H.E Kostense en A.M. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder, als griffier. De beslissing is op 1 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.